Dinsdag 30 augustus: door het Parco Abruzzo naar Opi

Als ik 's morgens het gordijn van kamervenster opentrek, ligt de vallei in het prille zonlicht van de morgen en is het geblaf verdwenen. Ik trek mijn kleren aan, neem zoveel ik kan van het altijd karige en veel te zoete Italiaanse ontbijt en trek mijn fietskledij aan. Ik rep me naar Barrea voor een tweede steviger ontbijt, want met wat beschuiten met confituur en wat mierzoete ontbijtkoekjes valt er niet ver te fietsen. Dagelijks verbruikt een fietsreiziger als ik ongeveer 1800 kcal extra bovenop het gemiddeld basisverbruik van 2500 kcal van een gemiddeld actieve man van mijn leeftijd. Met de 2000 à 2500 kcal die ik gewoonlijk dagelijks eet kom ik dus niet in de buurt van de 3800 à 4300 kcal die ik per dag verbruik.  Vorig jaar verloor ik daarom 6 à 7 kg. Ik heb me dit jaar voorgenomen wat meer te eten, zodat ik niet te diep in mijn reserves moet putten. Na een zalig ontbijt drink ik nog eens twee espresso’s op een terras. Van hieruit zien het meer, de vallei, de beboste bergflanken en de kale afgeronde toppen eruit als op een ansichtkaart. 

Lago di Barrea 's morgens

Het meer van Barrea

Het 5 km lange meer is overigens niet natuurlijk, maar daarom is het niet minder mooi. Het is ontstaan door een stuwdam die in de jaren vijftig werd gebouwd op de rivier de Sangro vlakbij Barrea. De Sangro en zijn bijrivieren voeren het water van de berghellingen af en vullen het stuwmeer, dat op zijn beurt een hydro-elektrische centrale voedt. Het bergachtige Italië telt maar liefst 4700 hydro-elektrische centrales, waarvan het merendeel in de Alpen ligt (Lombardije, Piemonte, Veneto, Trentino-Adige). Daarmee was waterkracht in 2024 goed voor 19% van de Italiaanse energievoorziening tegenover 13% zonne-energie, 3% bio-energie, 9% windenergie en 2% geothermische energie. In de bergachtige regio Abruzzo staan hydro-elektrische centrales in voor zelfs 60% van de hernieuwbare energie, maar de productie is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. 59% van de Italiaanse energievoorziening komt nog steeds uit fossiele brandstoffen, vooral ingevoerd gas.  Algerije is de grootste leverancier van aardgas via de Transmediterrane pijpleiding.  Italië streeft naar een aandeel van 55% hernieuwbare energie in zijn elektriciteitsmix tegen 2030, in 2024 bedroeg ze 41%.

----------------------------------

Mijn plan vandaag is om tot in Opi te fietsen en dan rechtsomkeer te maken en de grote afdaling naar Venafro opnieuw langs de SS158 te maken, een rit van meer dan 100 km, grotendeels bergaf en vlak met alleen een klim naar Opi en Alfedena. De Strada Marsenicana loopt langs de noordkant van het meer tot aan het westelijke uiteinde van het meer in Villetta di Barrea, 5 km verderop. Daarna volgt ze 12 km lang de Sangro tot in Opi dwars door de bossen van het natuurpark. Het hoofdkwartier van het Parco Nazionale bevindt zich nog 7 km verder in Pescasseroli.  

Na een rustige rit langs het meer kom ik bij een brug over het meer naar de zuidelijke oever. De Via della Vittoria loopt over de brug en leidt kronkelend naar het dorp Civitella Alfedena 150 meter hogerop tegen de bergflanken. Het is vooral bekend om zijn Museo del Lupo met het vier hectaren grote Area Faunistica del Lupo waar je wolven vanop uitkijkposten kan observeren. Vanuit Civitella Alfedena starten verschillende gemarkeerde trails door de omgeving van de Monte Meta. Boven de boomgrens kan je er gemzen gaan spotten.  

Even verder langs de noordelijke oever bereik ik  Villetta Barrea, waarvan het pittoreske historische centrum eveneens rond een castello uit de veertiende eeuw is gebouwd bij de samenvloeiing van de Sangro met de Scerto en de Profluo. In een vijftiende eeuwse molen is een watermuseum ondergebracht.  Maar lang voor het castello zouden  Benedictijner monniken zich hier al hebben gevestigd. Villetta is een uitvalsbasis voor hikers en fietsers en een vakantieoord voor de natuurliefhebber. Met een fiets kan je hier de Valico de Monte Godi oprijden, een beklimming van 15 km naar 1578 meter en niet  eens zo steil. Daarnaast zijn er ook diverse trails voor mountainbikers. In de winter is het een skigebied. Het dorp telt tal van hotels en vakantiewoningen aan de prijzige kant, maar weinig B&B’s voor de budgetreiziger. Een bijkomende attractie zijn herten, die hier zomaar in het park van de gemeente rondstruinen en zich zelfs in de straten van het dorp wagen. Een edelhert van 200 kg met een indrukwekkend gewei was hier een tijdlang een vaak geziene gast. Het kreeg het koosnaampje Orestes. Villetta kreeg dan weer de bijnaam Il Borgo dei Cervi (het hertendorp). Dat toeristen er een sport van maken om de herten te voederen, zal ongetwijfeld hebben bijgedragen tot hun aanwezigheid.

Ik zet mijn reis verder door de donkere bossen van het Parco Nazionale en de Val di Sangro langs de Strada Marsicana, die overigens druk gebruikt wordt door Italiaanse toeristen die met de camper of de auto hun op één na oudste nationale park komen bewonderen. En waar kan je beter de loodzware hitte in de steden en de vlakte ontvluchten dan in de Apennijnen? Het is eind augustus en de vogels gaan in de rui en verliezen hun oude veren. Het is dan moeilijker vliegen en dus verstoppen ze zich en zingen of fluiten niet meer. De drukke periode van het foerageren en het voederen ligt achter de rug, de jongen zijn uitgevlogen en in de luwte zijn ze nu aan het bekomen. Dus neen, voor vogelgeluiden moet je nu niet in de bossen zijn. Ik hou even halt om wat te drinken en even van het uitzicht over de ongerepte bossen te genieten. Twee wielertoeristen die uit de tegenovergestelde richting komen, maken rechtsomkeer op hun racefiets. “Ha visto qualchosa?”, vragen ze. “No, per niente. Mi godo solo il panorama” (Neen, helemaal niet, zeg ik. Ik geniet gewoon even van het landschap”. “Ah OK, we dachten dat je een beer had gespot, ciao”, klinkt het ietwat ontgoocheld.

De Orso Marsicano 

De Orso Marsicano, een ondersoort van de Europese Bruine Beer, is de mascotte en het symbool van het park en prijkt op alle borden van het Parco Nazionale d’Abruzzo.Het zijn solitaire dieren, maar ze  trekken overdag rond en doen zich dan tegoed aan noten en bessen. Het bos bestaat hier voor 60% uit beuken en volgens onderzoekers is de overlevingskans van welpen zelfs groter als het jaar tevoren de beuken meer nootjes voortbrachten, want dan kan het moederdier meer reserves opbouwen om de drachtigheid sterk genoeg door te komen . Maar de kans dat je er op een dagwandeling één te zien krijgt is niet groot. Hikers op een trekking maken al wat meer kans. In het paarseizoen mei en juni willen de mannetjesberen wel eens grote afstanden overbruggen en dan per ongeluk in een bewoonde omgeving terechtkomen. Maar met zo’n 60 exemplaren in een park van 500 km² die zich ook soms ver buiten parkgrenzen wagen komt een close encounter niet zo veel voor. En als dat wel gebeurt, dan meestal zonder ongelukken want de Marsicano is een vreedzaam dier, schijnt het. Meer kans om een exemplaar te zien maak je in Campoli Appenino waar enkele herstellende beren onder bescherming maar in volle vrijheid leven in een aangrenzend bos. Vanuit enkele uitkijkposten in het dorp kan je hen bij valavond uit het bos zien komen wanneer ze naar de drinkplaatsen trekken. Maar Campoli ligt nog 35 km verderop alweer buiten het park en in volle afdaling naar Sora. Niets voor mij dus. Wel werden er de jongste jaren al enkele beren aangereden bij het oversteken van de Strada Marsicana, vaak met dodelijke afloop.  Foto’s van dergelijke drama’s op parkings moeten de bestuurders tot voorzichtigheid aanmanen.  

Opi

Ik nader Opi en sinds Villetta Barrea, dat op 980 meter  ligt, gaat het weer geleidelijk bergop. Wanneer tussen de bomen het vestingstadje bovenop een heuveltop in zicht komt wordt de Marsicana steiler. Ik wil het absoluut bezoeken, want het is uno dei Borghi piu belli d’Italia. Maar het ligt wel op 1250 meter. Een steile weg links van de SS83 slingert zich in scherpe haarspeldbochten naar het stadje en de steile klim houdt pas op als ik helemaal bovenop de heuvel bij de piazza en de Romaanse Chiesa di Santa Maria Assunta aankom. De kerk werd oorspronkelijk gebouwd in de twaalfde eeuw, maar verschillende keren vernield door de vele aardbevingen die het stadje door de eeuwen heen heeft geteisterd, vorige eeuw nog in 1915 en 1984. De aardbevingen waren telkens nogal verwoestend. Samen met de slinkende inkomsten uit de traditionele schapenteelt waren ze de belangrijkste oorzaken voor de ontvolking in de Val di Sangro  en de hele Abruzzo tegen het eind van vorige eeuw. De regio was relatief afgelegen en werd daarenboven nog eens geteisterd door banditisme. Aan het eind van de negentiende eeuw kwam de eerste emigratiegolf  op gang. 

Opi had in de Tweede Wereldoorlog de pech vlakbij de beruchte Gustavlinie te liggen die de Duitsers hadden opgetrokken tegen de oprukkende geallieerde legers. Het werd zelfs gebombardeerd, zoals veel andere steden langs de linie. Niet door de Duitsers, maar net als Cassino en Venafro door de geallieerden. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een nieuwe immigratiegolf op gang naar Europese landen als Frankrijk, Duitsland en België. Vele arme Abbruzesi werden aangetrokken door het op het eerste zicht nogal aantrekkelijke mijnwerkerscontract voor buitenlanders waarmee België na de tweede wereldoorlog  Italianen naar zijn mijnen lokte. Een van die Abruzzesi was de vader van de eerste Belgische immigrantenzoon  die het tot eersteminister schopte: Elio di Rupo.

Val di Fondillo en Monti Marsicani

Het uitzicht over de vallei van de Alte Sangro vanop het belvedere in het centrum van Oppi is indrukwekkend. De heuvel waarop Opi is gebouwd steekt uit boven een  hoogvlakte met weilanden waar de Sangro doorheen loopt en de vallei is als in een amfitheater omgeven door de majestueuze  afwisselend bosachtige en rotsachtige hellingen van de Monti Marsicani zoals de Monte Amaro, de Monte Marsicano, de Monte Calanga en de Monte Palombo. Opi is het laatste stadje dat ik bezoek op mijn rit langs de Strada Marsicana, die verder de loop van de Sangro volgt tot aan zijn bronnen vlakbij de Passo del Diavolo, het hoogste punt van de weg op 1400 meter. In de negende rit van de Giro 2021 met een finale klim en aankomst op het Campo Felice, een skigebied op 1500 m, reden de renners over de Diavolo en ook over de Passo di Godi. De rit telde 158 km en 3400 hoogtemeters. De Columbiaan Egon Bernal won ze in 4 uur en acht minuten. Dat is tegen een duizelingwekkende gemiddelde snelheid van 38 km per uur. Ik las het de dag tevoren op mijn i-pad na mijn lange klim naar Barrea en werd er stil van. 

De Transumanza 

Het aantal schapenboeren dat leeft van de opbrengst van hun kuddes in de vorm van wol, melk, kaas (peccorino, ricotta) en vlees in de Val di Fondillo hier rond Opi, in de hele Val di Sangro en zelfs in heel Abruzzo is fel geslonken. Ooit telde Abruzzo alleen al 20 miljoen schapen, vandaag blijven er daarvan nog 200.000 over. In heel Italië zijn dat er nog 7 miljoen.  ‘s Morgens worden de schapen gemolken en ‘s avonds nog eens. Dat gebeurde binnen omheiningen, waar de schapen overnachten, bewaakt door de  grote herdershonden, de Pastori Maremmani of Abruzzesi. Overdag worden de kuddes in het open weiland gelaten om te grazen. De schaaphouders en herders die vandaag zijn overgebleven hebben de stiel geleerd van hun vader, maar niet altijd. Er zijn ook jongeren die overweldigd zijn door de lokroep van het gezonde leven in de vrije natuur en als fervente voorstanders van de biologische voeding doelbewust kiezen om een leven als herder te leiden en de kaas en melk als bioproducten te verkopen.  En een groot aantal schaaphouders zijn zelfs gewoon bio agriturismo’s, waar toeristen kunnen logeren en de plaatselijke productie proeven. 

Zoals in andere Zuid-Europese herdergemeenschappen speelde de zogenaamde Transumanza een cruciale rol in het leven van de herders. In de zomer graasden de schapen in de hoge valleien en hoogvlakten van Abruzzo en in de herfst daalden honderden herders met tienduizenden schapen en hun honden af naar de oostelijke, lager gelegen Tavoliere delle Puglie, de immense vlakte in het noorden van Puglia rond de stad Foggia.  Er waren doorgangszones voor deze migratiestromen die 50 à 100 m breed waren, de zogenaamde tratturi die tot 240 km lang konden zijn. Een van deze tratturi vertrok in Pecasseroli en liep over Opi en Barrea tot in Isernia in Molise en Candela in Puglia. Twee andere routes liepen van L’Aquila in Lazio en Celano in Abruzzo naar Foggia. Die halfjaarlijkse migratie moest ook wettelijk in banen geleid worden. Door welke gebieden langs de lange tocht mochten ze trekken, waar mochten de schapen grazen enz?Dat gebeurde door de Dogana della Mena, die zowel in Puglia als Abruzzo ook belastingen hief op de verkoop van de productie van kaas, melk en wol.  Langs de route verschenen rustplaatsen zoals kapelletjes, herbergen en vanaf de zestiende eeuw stond zelfs een bewakingsdienst te paard in voor de veiligheid op de route. In de lente ging het in de tegenovergestelde richting naar de hoogvlakten en bergen van Abruzzo.

Even voorbij Opi ligt Pescasseroli, waar zich het hoofdkwartier bevindt van het Parco Nazionale. Daar kan je informatie inwinnen over de hiking routes door de bergen, de berghutten waar je kan overnachten, de tracks waar je op mag en welke niet zonder gids, de Passi die je met de fiets kan beklimmen, de uitkijkposten waar je eventueel beren kan zien enz. Uiteindelijk loopt de SS83 verder naar het Noorden tot in Celena. Als je langs de bochtige SS696 verder noordwaarts fietst, kom je aan in L’Aquila, de hoofdstad van de regio Abruzzo. Van daaruit leidt een weg in oostelijke richting naar het Parco Nazionale di Gran Sasso. Het park omvat de hoogvlakte Campo Imperatore op 1800 à 2000 m en de hoogste top van de Apennijnen, de Corno Grande (2915 meter). Ik was er 15 jaar geleden. Ik herinner me de imposante weidsheid van de boomloze hoogvlakte van 30 km bij 8 km, waar tientallen kuddes schapen, koeien en paarden graasden of samenschoolden bij drinkpoelen.  Voor de Romeinen is het op nauwelijks een uurtje rijden met de wagen in de zomer een uitgelezen omgeving om in het weekend te bekomen van de drukkende hitte in hun stad. 

Op de terugweg: de afdaling

Maar zover rij ik natuurlijk niet. In Opi maak ik rechtsomkeer en neem exact dezelfde weg terug naar Venafro, waar de gastvrouwen van mijn B&B mij verwachten. Vanaf hier betekent dat 1500 meter dalen en nog eens 450 meter klimmen, net andersom als in de heenrit. Op de weg naar Barrea hou ik even halt bij een restaurant aan het meer en bestel me peperoni ripieni, paprika’s opgevuld met ham, mozzarella, ansjovis in een geurige tomatensaus met  basilicum en ik eet er veel brood bij. Het smaakt heerlijk en ik schat dat dit moet volstaan om de rit uit te doen zonder nog te moeten op zoek gaan naar een snackbar of een winkel. Ik heb overigens nog wat koekjes en perziken in mijn rugzak voor het geval ik dreig door mijn energielevel te geraken. Het is zalig rijden onder een stralende zon op deze hoogte. Ze glinstert op het wateroppervlak van het meer waar aalscholvers en futen onder wegduiken op jacht naar vis.  In Barrea aangekomen begint de klimpartij naar de Valico di Barrea (1140 m). Dan volgt een eerste afdaling naar de vallei van Alfedena en de klim van 6 km naar de 1120 meter hoge grens tussen Abruzzo en Molise. Daar begint de grote afdaling pas goed. Ik heb me voorgenomen ontspannen te dalen, vooral niet zo aerodynamisch mogelijk plat met mijn neus op mijn stuur te gaan liggen met mijn kont omhoog zoals in de wielerwedstrijden, want ik wil nog even van het landschap genieten. Van de wind heb ik weinig last omdat het grootste deel van het traject door dichte bossen loopt. Alleen bij de haarspeldbochten met open panoramische uitzichten is het uitkijken geblazen voor plotse zijdelingse windstoten.  En ik heb ook mijn aerodynamische anti- ultraviolet bril opgezet, niet tegen de zon, want die is hier verdwenen, maar om mijn ogen te beschermen tegen insecten die tegen een rotvaart komen aangevlogen. Zo is het iets meer dan een half uur dalen naar Colli a Volturno, eerst langs de Rio Lemmare, daarna langs de Volturno. De rolweerstand van mijn Schwalbe Marathon Plus-antilekbanden is miniem, want ze zijn hard opgeblazen. Het is wel uitkijken voor het soms hobbelige wegdek van de SS158 en de occasionele gaten erin. Ik hou even halt in een bocht om nog nog even van het uitzicht te genieten. De kilometers vliegen voorbij maar naarmate ik verder daal worden de vlakke stroken langer en moet ik weer trappen. In Taverna aangekomen, helemaal beneden, heb ik alweer honger en in een bar neem ik even een break voor een rijkelijk belegde sandwich en een koffie.

Plensbui

Had ik dat maar niet gedaan, dan had ik me de verschrikkelijke plensbui bespaard die opeens losbreekt als ik de laatste 7 km naar Venafro afwerk. Het regent zo verschrikkelijk hard dat het zicht nog een twintigtal meter bedraagt en dat voelt absoluut niet veilig aan op deze baan met het drukke autoverkeer bij valavond. Ik voel mijn stressniveau stijgen. Na de autoluwe twee dagen in de bergen is dit letterlijk en figuurlijk een koude douche.

Ik klop doorweekt bij mijn B&B aan en krijg ditmaal de andere kinderkamer. Waarom weet ik niet. Gelukkig is de douche op de gang vrij. Het hete water spoelt alle spanning uit mijn vermoeide spieren weg. Ik plof me tevreden op mijn bed en kijk op mijn sporthorloge: 112 km. Ik blijf op mijn kamer, want het blijft maar regenen en dat laatste belegde halve stokbrood was een kanjer, een snackbarbezoek hoeft niet meer. Ik verdiep me wat in de geschiedenis van de Abruzzen op mijn i-pad, telefoneer naar Anouk en val in een diepe slaap met mijn I-pad naast mijn hoofd. Ik droom dat ik lek rijd in een wielerwedstrijd voor veteranen. In mijn volgwagen zit de uitbaatster van mijn B&B, maar het duurt minutenlang voor ik de reserveband die ze me aanreikt op het wiel krijg. Daardoor slaag ik er niet in om nog bij het peloton aan te sluiten. Omdat ik dreig met tientallen minuten achterstand over de eindmeet te rijden, besluit ik maar heel discreet een zijweg in te slaan en op mijn dooie gemak naar huis te rijden. Achteraf moet ik het toch niet uitleggen, want dit is een droom, denk ik erbij en ik schiet wakker.