Maandag 29 augustus: van Venafro naar Barrea in de Abruzzen
Venafro was mijn bestemming omdat ik het stadje gekozen heb als uitvalsbasis voor mijn fietstocht naar het Parco Nazionale degli Abruzzi dat zo’n 1200 meter hoger ligt. De klim wil ik zonder fietszakken maken. Daarom maak ik een afspraak met mijn gastvrouw om er de fietszakken achter te laten en ze twee dagen later te komen oppikken. Maar dan blijkt dat ik tegen haar zus sta te praten, die erg goed op haar lijkt. Er verschijnen twee luidruchtige kinderen in het deurgat van het bordes. Waarschijnlijk heb ik de kamer van een van deze schattige dreumesen ingepalmd.
Ik heb in extremis de enige mij bekende vrije kamer kunnen boeken in Barrea, dat al helemaal boven in het nationale park ligt. Het wordt een klimrit: nauwelijks 60 km, maar 1250 hoogtemeters. Ik neem de SS85 naar Isernia, maar sla voorbij Taverna Triverno af naar de SS158 richting Alfedena. Ik sla mijn voorraad water in: een volle drinkbus en anderhalve literfles in mijn rugzak. Tot Montaquila, kilometer 15 is het relatief vlak, maar dan volgen meteen over een afstand van 34 kilometer 1000 hoogtemeters tot in Alfedena. De acht kilometer tot in Colli a Volturno volgt de loop van de gelijknamige rivier en is veeleer ‘vals plat’. Een winkeltje met artisanale schapenkazen, salsiccie, brood en fruit van lokale producenten in Colli komt gelegen. Ik sla mijn voorraad in voor de beklimming, want over de volgende 28 km naar Alfadena passeer ik hooguit één of twee dorpen. Een flinke homp brood, wat kaas en tomaten en hop, weer de fiets op. Ik rij nog steeds stroomopwaarts langs de Volturno, de stijgingsgraad valt best mee en het weer ook, het is bewolkt en het wordt koeler. San Vicenzo di Volturno is het eerste zichtbare dorp op de route, maar ligt hogerop tegen de bergflanken op mijn linkerkant. De weg loopt tussen dichte bossen. Het uitzicht is beperkt en het klaterende water van de Volturno, enkele alarmkreten van merels en een blaffende hond in de verte is het enige wat ik hier nog hoor. Het begint licht te regenen en ik trek mijn regenjasje aan. Het wordt steeds koeler. Bij Pizzino kom ik de eerste huizen tegen langs de weg, maar het dorpje zelf ligt aan mijn linkerkant hoger in de bergen. Hier bevind ik me al op 640 meter en het vlot aardig. Nog geen ogenblik bekroop mij de zin om af te stappen. Rond Pizzino wijkt het ondoordringbare bos wat en is het uitzicht al ruimer. Ik rij door tot de weg een haarspeldbocht neemt en hou even halt om er te genieten van het panorama dat zich in de bocht ontvouwt. Pizzino is van hieruit een mozaïek van wit en terracotta, van muren en daken midden in een felgroene open plek van bergweiden. Heel in de verte een witte stip bij een blauw meer. Dat is San Vicenzo met het gelijknamige lago aan de voet van twee reusachtige grijze granieten rotsen in een zee van donkergroene bossen. Aan de horizon zijn de kale toppen zichtbaar van de Monti Meta, een van de ketens in de Abruzzen, waar het wolkendek overheen hangt.
Vanaf haarspeldbocht één wordt het steiler, want de weg en de rivier scheiden hier. Tussen Pizzino en de top van 1140 meter verderop is de helling gemiddeld 5% met stroken van 7 à 8%. Pas hier merk ik wat een goed idee het was om mijn fietszakken achter te laten in het B&B. Ik trok het voor mijn vertrek na op Google: tien kilogram fietszakken minder scheelt tegen een stijgingspercentage van 5% en eenzelfde getrapt vermogen (wattage) al 1,5km/u. Met andere woorden als je even hard trapt met of zonder fietszakken of dezelfde krachtinspanning levert, dan rijd je zonder fietszakken 1,5 km per uur sneller omhoog. De klimweerstand is immers afhankelijk van gewicht en stijgingspercentage. Aan wie alleen in het vlakke Vlaanderen of Nederland fietst: de hellingsweerstand bij een stijgingspercentage van 5% komt bij een fietser van 80 kg overeen met de luchtweerstand bij een tegenwind van 34 km/u.
Behalve het geluid van occasioneel voorbijrijdende wagens is er alleen het ruisen van de wind in de toppen van de bomen. Ik trap op een tempo dat ik lang kan volhouden, zo spaar ik mijn krachten. Het struikgewas maakt op de meeste plaatsen het bos onzichtbaar tot ik links aan de overkant het geknor van een everzwijn hoor. Het dier is nu goed zichtbaar en maakt aanstalten om de weg over te steken, maar maakt bruusk rechtsomkeer. Rechts op zo’n 20 meter ontwaar ik de contouren van een groot bruin dier dat ik niet herken, maar dat even snel weer verdwijnt: een hert of een beer? Ik zal het nooit te weten komen. De kans dat het alleen maar mijn verbeelding was is groot, maar een beer in deze omgeving is niet helemaal uitgesloten. Het Parco Nazionale di Molise e Abruzzo telt namelijk nog een vijftigtal beren en hier bevind ik me toch aan de rand van dat park. Midden in deze wildernis meldt een bord mij dat ik de regio Molise verlaat en in de regio Abruzzo ben beland. Even verderop is er links een weggetje naar het Lago Montagna Spaccata en sneller dan verwacht bereik ik iets wat op een top lijkt op zo’n 1120 meter. De weg wordt hier even vlak en het landschap wat opener. Alfadena ligt 200 hoogtemeters lager in de vallei van de Sangro rivier en de afdaling is 6 km lang. Na de lange klim is de daling een verademing. Ik geniet van de koele wind en de snelheid waarmee de laatste kilometers van de SS158 voorbijvliegen. Maar volop genieten is er niet bij, want terwijl ik naar beneden raas, groeit het besef ik dat ik straks weer met hard labeur uit diezelfde vallei moet klimmen.
Alfadena
Alfadena
Alfadena ligt al in het Parco Nazionale di Abruzzo, Lazio e Molise langs de Rio Torto, een bijrivier van de Sangro. Het is een ideale uitvalsbasis voor hikers en mountainbikers en in de winter zelfs voor Alpineskiërs. Op de top van de heuvel waartegen het stadje is gebouwd prijkt de ruïne van het Castello, een gerestaureerde 10de eeuwse burcht waarvan in de dertiende eeuw de toren zijn achthoekige vorm kreeg. De burcht werd in de loop van de eeuwen door verschillende aardbevingen in een bouwval herschapen, maar werd recent gedeeltelijk gerestaureerd, zodat hij voor bezoekers opnieuw toegankelijk is. De 17de en 18de eeuwse via Borgo Veroli is het historisch centrum met het Palazzo Brunetti Conti Baglioni als het meest impressionante gebouw, genaamd naar de aristocratische familie Brunetti, die hier alom vertegenwoordigd is in de naambordjes, zoals ook in het Largo Don Filippo Brunetti (een priester uit dezelfde familie) waar de twaalfde-eeuwse Romaanse Sint-Pieters- en Pauluskerk zich bevindt.
Sint-Pieters en Pauluskerk, Alfedena
Maar historish belangrijker is de necropolis van Campo Consolino die 1400 graven telde uit de zevende tot de vierde eeuw voor christus en die een inkijk biedt in de Samnitische beschaving die zich over de centrale zuidelijke Apennijnen uitstrekte. De Samnieten waren een federatie van stammen die lange tijd weerstand boden aan de expansie van Rome. Het was een krijgshaftig volk, zo blijkt uit de Romeinse geschiedschrijving. Pas rond 300 voor christus kon Rome ze definitief verslaan. Maar de graven in Campo Consolino bevatten vooral sieraden als broches, halssnoeren en armbanden, amfora,wijnkruiken en kookpotten. Er werden ook ijzeren dolken en speren in de graven aangetroffen samen met wapenuitrusting als bronzen helmen, borstplaten en gordels, maar dat was een minderheid. De Samnieten spraken Oskisch, een italische, uitgestorven taal waarvan een 250-tal inscripties bewaard zijn gebleven.
Het antieke Samnium
Ik sla mijn proviand aan brood, beleg en water in in een lokale kruidenierszaak, parkeer mijn fiets op de pikkel goed zichtbaar vanop een zonnig barterras aan de overkant en bestel me een gelato en een koffie in de bar. Wanneer ik moet betalen, merk ik dat mijn portefeuille niet bij heb. Ik herinner me dat ik ze uit mijn fietszak heb gehaald en storm zonder omkijken de straat over naar de overkant waar mijn fiets geposteerd staat. Het barmeisje blijft verbouwereerd met het ijsje in haar hand staan. Groot is mijn opluchting als ik zie dat ze nog steeds onaangeroerd open en bloot op mijn bagagedrager ligt. Ik vloek inwendig en sla me voor mijn kop voor zoveel verstrooidheid en onachtzaamheid. Het hele terras kijkt geamuseerd toe als ik weer de bar binnenstap. Ik verontschuldig me en leg in horten en stoten Italiaans uit wat voor een stommeling ik wel geweest ben. Het meisje doet haar relaas aan de barrista, die met een grijns eruit flapt: quindi succede qualcosa ancora qui (op die manier gebeurt hier nog eens iets).
Barrea
Alfedena was een tussenstop, de uiteindelijke bestemming is Barrea, 11 km verderop langs de SS83, de Strada Marsicana die dwars door het nationale park loopt met eerst een pittige klimpartij naar de Valico di Barrea op 1170 m. Het duurt weer even voor ik mijn juiste klimritme gevonden heb, maar de gedachte dat dit de laatste krachtinspanning van de dag is, geeft me vleugels. Boven op de top zie ik al een glimp van het meer van Barrea in de verte. In de bergweide hoedt een herder zijn schapen onder het waakzame oog van een vijftal witte Maremma schaapshonden, die met hun imposante gestalte de kudde moeten beschermen tegen aanvallen van wolven of beren. Ze posteren zich als schildwachten die op de uitkijk staan. Een overbodige maatregel is het niet. Italië telt naar schatting 3500 wolven en in dit natuurpark alleen al zouden er een tiental roedels rondtrekken. Het is schemerdonker als ik afdaal naar Barrea en het meer, het Lago di Barrea, dat zich in een langgerekt dal tussen de meer dan 2200 meter hoge toppen van het massief van de Monti Meta aan de zuidkant en dat van de Monte Greco aan de noordkant. Mijn B&B staat aan de rand van Barrea op een heuvel met een prachtig uitzicht over het meer. Barrea ligt aan de oostkant van het meer. De laagstaande avondzon in het westen is alleen nog een rode gloed die boven de bergkammen uitkomt en de vallei in een roze waas hult waarin het meer als een zilverkleurige spiegel oplicht.
Lago di Barrea
Ik neem een verkwikkende douche en als ik me te voet op weg begeef naar het stadje is het pikdonker en ligt het als een lichtbaken tegen de donkere bergmassa. Achter de hekken van de huizen op mijn weg blaffen vervaarlijke honden in het licht van de straatlantaarns. Moeten zij het neerhof behoeden tegen wolven, vraag ik me af. Het historische stadje is een labyrint van stemmig verlichte steegjes, trappen en boogvormige doorgangen, waar een argeloze bezoeker makkelijker in verdwaalt dan hem lief is. Opgehangen bloembakken fleuren de muren van de huisjes in natuursteen op. Maar de enkele restaurants in dit pittoreske decor zitten bomvol en ik heb niet gereserveerd. Op de kaart merkte ik dat de steegjes in concentrische cirkels rond de piazza Umberto 1 lagen, maar de straatnaamplaatjes ontbreken vaak waar je moet kiezen welke richting je neemt. Het hoger gelegen twaalfde-eeuwse Castello is een oriëntatiepunt, maar in de steegjes ontbreekt elk uitzicht of overzicht. Nadat ik verschillende keren rondjes heb gedraaid en steeds weer voorbij de dertiende eeuwse Chiesa di San Tomasso Apostolo ben voorbijgekomen, geef ik het op en ga in de lagere stad met rechte, overzichtelijke straten een eetgelegenheid opzoeken. Het is een eethuis waar iedereen elkaar kent en iedereen mee discussieert met de kok in de open keuken over hoeveel diavolini - rode pepertjes, gemalen of niet - je het best gebruikt in een stoofpot lamsvlees en hoe je de beste kwaliteit van zelfgemaakte pasta verkrijgt. Ik vraag of hij nog van die stoofpot heeft, maar neen. Er is alleen nog een soort soep, de scripelle van kippenbouillon waarin dumplings opgevuld met pecorinokaas drijven. En ik neem er nog een broodje met prosciutto crudo bij uit vrees dat de soep mijn reuzenhonger niet kan stillen.
Voldaan stap ik langs een lager gelegen weg terug naar mijn B&B. Ik heb geen zin om de heenweg te nemen en weer het concert van blaffende honden te trotseren. Maar blaffen doen ze toch, ook als ik niet voorbij hun territorium passeer, de hele nacht door trouwens. Je bent hier meer geneigd om in bed naar je oordoppen te grijpen dan in eender welke grote stad. Zouden ze allemaal wolven of beren ruiken, zijn ze bang of stellen ze zich aan, omdat ze niet voor elkaar willen onderdoen? Van hondenpsychologie weet ik weinig af. De ene klinkt alsof hij blaft om indringers te verjagen. Bij een andere klinkt het als stressgeblaf van een hond in een kennel die hoorndol rondjes aan het draaien is. Of er wolven in de omgeving waren weet ik niet, want wolven blaffen niet en als ze op strooptocht zijn naar makkelijke prooien als kippen of gewoonweg vuilnisbakken plunderen, is aan het huilen slaan niet de aangewezen strategie.
Barrea by night