Vrijdag 17 september: Sansepolcro - Perugia
Vrijdagmorgen blijkt dat het fors geregend heeft die nacht. Mijn shirts en handdoeken zijn kletsnat. Ik vloek. Vanmorgen staat een bezoek aan het Museo Civico op het programma. Ik moet absoluut de vier werken van Piero della Francesca zien, waarover Nanou zo’n drukte maakte. De zon breekt door de wolken en ik hoop dat de bries die is komen opsteken mijn kleren doet drogen.
Piero della Francesca in het Museo Civico
Piero della Francesca is ongetwijfeld de beroemdste inwoner van San Sepolcro. Hij werkte het grootste deel van zijn leven in zijn thuisstad en kreeg er ook er een standbeeld in de Giardino Pubblico. Wellicht zijn bekendste werk is de diptiek met de portretten van de hertog en hertogin van Urbino, Federico da Montefeltro en Battista Sforza die in het Uffizi in Firenze staat opgesteld. De hertog liet zich altijd op zijn linkerprofiel afbeelden omdat hij zijn rechteroog had verloren in een gevecht. Hij moet zowat de bekendste haakneus uit de renaissance hebben gehad en de vier wratten op zijn linkerwang blijven evenmin onopgemerkt. Piero verbleef ook in Firenze, waar hij werkte aan een fresco voor de kerk Santa Maria Nuova, waardoor hij in contact kwam met het werk van de Florentijnse beeldhouwers Brunelleschi en Donatello en de schilder Fra Angelico. In Ferrara leerde hij dan weer het werk van de Vlaamse schilder Rogier Van der Weyden kennen.
Studie van het perspectief
Maar Piero was ook een wiskundige en verdiepte zich in de theoretische studie van het diepteperspectief en de proporties van het menselijke lichaam in schilderijen. De neerslag daarvan is te vinden in het manuscript ‘De Prospectiva Pingendi’ uit 1472-1475. Hij analyseert erin rompen, hoofden en de schikking van lichamen in de compositie en tekent gebouwen en landschappen volgens perspectieflijnen en verdwijnpunten aan de horizon. Het werk is opgebouwd in drie delen: Il Disegno, waarin hij uitlegt hoe de afzonderlijke figuren moeten worden getekend en geschilderd, Il Commensurazio, hoe ze in de ruimte moeten worden geschikt volgens perspectief en De Coloro, hoe ze moeten worden ingekleurd om perspectief te creëren.
Pythagoras
Della Francesca maakte gebruik van proporties, maten, afstanden en de geometrische eigenschappen van lichamen en perspectiefvlakken. Dat deelde hij met het esthetisch-mathematische ideaal van proportie, symmetrie en harmonie uit de Griekse oudheid, dat schatplichtig is aan Plato, maar vooral aan Pythagoras. Volgens deze laatste bepalen cijfermatige verhoudingen de ideale afmetingen van de verschillende onderdelen van een Griekse tempel of van een menselijk lichaam om de juiste esthetische proporties te bekomen. Op dezelfde getalmatige manier berekende hij de regels voor de intervallen die de muzikale harmonie creëren.
La Resurrezione
In het Museo Civico ben ik de allereerste bezoeker van de dag en op mijn rondgang merk ik dat er hier vooral suppoosten rondlopen. Hier is het fresco van de herrijzenis van Christus (La Resurrezione) te zien, dat Piero schilderde voor het plaatselijke Palazzo Communale. Het fresco verwijst naar de naam Sansepolcro, het ‘Heilige Graf’ en toont centraal in de compositie Jezus, die net is herrezen uit zijn graf terwijl op de voorgrond vier soldaten liggen te slapen. De tweede soldaat van links met zijn gezicht naar de schilder gekeerd zou het zelfportret van Piero zijn. Op de achtergrond symboliseren de kale bomen links en de groene bloeiende bomen rechts het contrast voor en na de herrijzenis. Volgens getuigenissen, later bevestigd door een teruggevonden brief, bleef Sansepolcro gespaard van een Brits bombardement omdat de commandant in een essay van de schrijver Aldous Huxley over dit fresco zou hebben gelezen en daarom het bevel hebben gegeven het fresco en de stad te sparen. Bijzonder indrukwekkend ook is de polyptiek van de Madonna della Misericordia, waarin de heilige maagd aanbidders onder haar mantel in bescherming neemt.
La Resurrezione, Piero della Francesca
Madonna della Misericordia, Piero della Francesca
De legende van het ware kruis, frescocyclus in basiliek van San Francesco (Arezzo)
Hoe Piero della Francesca perspectief en proportionaliteit uit ‘Prospectiva Pingendi’ toepast, zie je nog beter op de muren in de koorkapel van de basiliek van San Francesco in de provinciehoofdplaats Arezzo, waar hij de tiendelige frescocyclus over de Legende van het Ware Kruis (La Leggenda della Vera Croce) schilderde samen met twee assistenten. Het kruis in kwestie is datgene waarop Christus genageld is geworden op de Calvarieberg en dat verloren is gegaan, maar in Jeruzalem wordt herontdekt door de heilige Helena, moeder van de Byzantijnse Keizer Constantijn. Ze ontdekt het doordat een dode tot leven komt nadat hij het kruis heeft aangeraakt.
Al fresco en Al Secco
Ik bezocht die basiliek ooit zo’n 25 jaar geleden op een bloedhete zomerdag met mijn zoontje. Bij fresco’s moest snel worden gewerkt omdat wordt geschilderd op de bovenste, fijnste natte pleisterlaag ‘al fresco’, de reden waarom men deze schildertechniek 'fresco' is gaan noemen. Het kleurpigment droogt mee met de kalklaag. De luchtvochtigheid bepaalt de kleurencontrasten. Bij wandschilderingen daarentegen wordt op een droge kalklaag geschilderd ‘al secco’.
Della Francesca’s disegno-stijl is uniek. Veldheren, soldaten, paarden zijn net ingekleurde tekeningen en ademen zelfs in het heetst van de strijd een soort sereniteit uit terwijl de strijdscenes verstilde frozen images lijken, wars van overdreven dramatiek of pathos.
Het kleurenpalet van Piero della Francesca’s schilderijen en fresco’s is fris en helder. Als schilder werd hij in de eeuwen na zijn dood nauwelijks erkend. Vreemd is dat niet, want het contrast van deze rationele, sobere vroege renaissancemens met de zeventiende-eeuwse gedramatiseerde barokschilderijen vol dynamiek en pathos kan bijna niet groter zijn.
Wanneer ik na mijn bezoek aan het Museo Civico even later weer naar mijn hotel fiets, staat er een stevige bries. Dat is goed nieuws voor mijn wasgoed dat op het balkon hangt te drogen. Ongeveer de helft ervan is droog. Mijn blauwe fietsshirt trek ik aan en de andere halfdroge shirts en broeken maak ik vast op mijn fietszakken, zodat ze wat kunnen wapperen in de wind. Het is een kleurrijk en wat luidruchtig spektakel als ik zuidwaarts vertrek richting Perugia. Mij stoort het in elk geval niet en de Italianen ook niet. Het maakt deel uit van hun charme dat ze nauwelijks aanstoot nemen aan gek of excentriek gedoe. Het kleurt hun leven, het theater van alledag.
Tabak in de Tibervallei
De eerste kilometers zijn de laatste kilometers in Toscane, want al net buiten San Sepolcro rij ik zuidwaarts Umbrië binnen. Een kaarsrechte baan, de Via Umbra, leidt naar Città di Castello, eveneens een stadje met een rijk verleden. Op de weg ernaartoe merk ik dat in deze regio een gewas opvallend veel wordt geteeld. Tabak, vermoed ik. Ik check even op mijn I-pad en inderdaad in de Valtiberina hebben de boeren zich al in de 19de eeuw op de teelt van de tabaksplant gegooid. Er zouden nog meer dan 450 tabaksboeren in Umbrië overgebleven zijn die samen zo’n 6000 ha tabak telen. Ze hebben hun velden in de vallei van de Tiber, van San Sepolcro tot in Perugia met Città di Castello, San Giustino en Umbertide als productiecentra. Al deze stadjes liggen op mijn weg vandaag. Na 20 km arriveer ik in Città di Castello en dat stadje is waarlijk een verrassing.
Città di Castello
Città di Castello is minder bekend bij toeristen dan Sansepolcro, maar heeft een goed bewaard historisch centrum en een Pinacoteca Comunale, waar heel wat moois hangt. Ik rij door het centrum naar mijn belangrijkste oriëntatiepunt: de duomo van San Florido en San Amanzio, twee lokale heiligen die hier onder het altaar in een sarcofaag liggen opgeborgen. Ik ga lunchen op een van de terrassen die uitkijken op de duomo en bestel een pizza met een insalata verde en een fles spuitwater.
Grüss Gott
Aan een grote tafel naast me zit een groep Oostenrijkers die hier op trektocht zijn. Hun aandacht wordt getrokken door mijn fiets en al vlug raken we aan de praat. Ze stappen langs de Via di Francesco naar Assisi. Een oude man met een eeuwige glimlach op zijn gegroefde gezicht begroet me met 'Grüss Gott'. 'Hoffentlich nicht so bald' zeggen ongelovige Noord-Duitsers dan. Maar dat doe ik niet, want dit is een vriendelijke man. Hij is benieuwd of mijn fietstocht naar Rome ‘ook’ geïnspireerd is door de wens om een pelgrimstocht te ondernemen. Ik maak er me vanaf met de dooddoener dat alle wegen naar Rome leiden. “Dat was zo in de Romeinse tijd”, repliceerde hij. OK dan, neen, een pelgrimstocht is het helemaal niet en al zeker niet naar de paus en zijn Heilige Stoel. Ik had een doel nodig en een plaats van waaruit ik met mijn fiets kan terugvliegen en Rome is door zijn rijke geschiedenis een magische stad, ideaal om nog enkele dagen in rond te kuieren en van het decor te genieten voor ik het vliegtuig opstap. ‘Een excellente keuze’, vindt hij en hij vraagt of ik al weet waar ik ga logeren in Rome en dan volgden zo uit het hoofd enkele slaapplaatsen 'nei conventi delle suore del Sacro Cuore, della Sacra Famiglia' of 'di Mater Mundi' , bij nonnen dus. Dat is al de tweede keer op mijn reis dat ze me bij de nonnen onderdak willen geven. Nee, dank je, ik wil geen kamer, maar een studio, lieg ik. Zijn groep komt uit Innsbruck en aan de kolossale kuiten te oordelen die onder zijn kniebroek vandaan komen, is deze camino klein bier bij de bergwandelingen die hij in Tirol gewoon was. ‘Kommt Freunde, Zeit zu gehen’, klinkt opeens een vastberaden vrouwenstem aan de andere kant van de tafel. Angenehmes Treffen, zegt mijn berggids met een brede smile. ‘Buon viaggio, auf Wiedersehen’, zeg ik en hij haast zich samen met nog twee kompanen om zeven montere, overenthousiaste gezellinnen bij te benen.
Duomo van San Florido en San Amanzio, Citta del Castello
Duomo van San Florido en San Amanzio
Aan de buitenkant van de duomo is vooral de cilindervormige romaanse toren (torre cilindrico) uniek. Hij is het overblijfsel van de oorspronkelijke 11de-eeuwse kerk. De hoofdingang heeft een onafgewerkte barokfacade uit de 17de eeuw met een trappenpartij, veel krullen, enkele lege nissen en halve zuilen maar de zij-ingang links is 14de-eeuws en laatgotisch. Twee trappen met ballustrades leiden naar een bordes, waarachter zich de ingang bevindt. Binnenin dateert de kerk uit de renaissance (rond 1500) met een mooi versierde cassettenplafond in de hoofdbeuk en een hoge koepel met fraaie frescoschilderingen boven het koor. Vooral de buitenkant is een beetje een allegaartje en geeft een idee van hoeveel keer de kerk werd verbouwd. Aan de overkant van de zijingang van de duomo bevindt zich de 13de-eeuwse torre civica, een icoon van de middeleeuwse stad die ook dienst deed als kerker.
https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0/
Piazza Matteotti, Città del Castello met Palazzo del Podesta
Piazza Matteotti, de moord op Giacomo Matteotti
Het centrale plein in Città di Castello is de Piazza Matteotti. Er zijn tientallen piazza's en straten naar deze Giacomo Matteotti genoemd in Italië. Hij was zowat het symbool van het democratisch verzet tegen de opbouw van de totalitaire fascistische staat in de jaren 1920. In 1919 werd hij voor de Partito Socialista Italiana verkozen en haalde in het parlement scherp uit naar het geweld en de intimidatie van de fascistische knokploegen. Het zou hem duur te staan komen. Hij werd verschillende keren in elkaar geslagen, maar bleef onverdroten kritiek leveren op het geweld van de fascisten.
Liberalen gaan in zee met fascisten
Bij de parlementsverkiezingen van 1921 vormde het liberale boegbeeld Giolitti met de nationalisten en de fascisten een Blocco Nazionale en won de verkiezingen. De socialisten behaalden 123 zetels, de katholieke Partito Popolare 103 zetels en de fascisten 35 zetels. Na drie zwakke regeringen op een jaar tijd, geleid door respectievelijk Giolitti, Bonomi en Facta, werd Mussolini, toen goed voor 35 van de 535 zetels in het parlement, premier (Presidente del Consiglio) en regeerde aanvankelijk met liberalen, nationalisten en katholieken.
Matteotti beschuldigde de liberalen van Giolitti van medeplichtigheid met de fascisten en de opeenvolgende regeringen van veel teveel tolerantie tegenover het fascistisch geweld. De socialisten werden systematisch buiten de regeringen gehouden.
Verscheurdheid bij links speelt fascisten in de kaart
Bij de linkse partijen leidde de frustratie dat ze uitgesloten bleven van machtsdeelname tot diepe interne verdeeldheid. Mateotti zou zich in 1922 samen met Filippo Turati en de gematigde hervormingsgezinden afscheuren van de Partito Socialista Italiana (PSI) en de Unita Socialista vormen. Een jaar eerder hadden de Moskougezinde revolutionairen zich onder leiding van Antonio Gramsci en Amadeo Bordiga al afgescheurd van de PSI en de Partito Communista Italiana (PCI) opgericht. In de PSI zelf bleef er ook nog eens een radicale linkervleugel en een meer gematigde vleugel over. Mussolini wist met zijn veel kleinere fascistische partij handig te profiteren van de verdeeldheid binnen links en de zwakte van de opeenvolgende regeringen en greep zijn kans in 1922, met instemming van koning Emmanuele III.
Matteotti ontvoerd en vermoord
Matteotti bleef in vlijmscherpe speeches zijn parlementaire oppositie verder zetten tegen de willekeur waarmee de fascisten de rechtsstaat ondermijnden. In 1924 trok Mussolini alle macht naar zich toe nadat hij eerst de kieswet had veranderd in zijn voordeel en daarna met zijn eenheidspartij de verkiezingen won met een overweldigende meerderheid. Mateotti beschuldigde de fascisten van verkiezingsfraude, gewelddadige intimidatie en manipulatie van het kiespubliek in een bekende toespraak in mei 1924, waarop Mussolini in zijn krant Il Popolo d'Italia in een opiniestuk schreef dat Mateotti een lesje moest worden geleerd.
Op 10 juni 1924 ontvoerden een groep fascisten Matteotti in Rome terwijl hij op weg was naar het parlement. Hij werd met geweld in een auto gesleurd, herhaaldelijk geslagen en tenslotte doodgestoken. Of Mussolini de opdracht voor de moord had gegeven blijft voer voor discussie.
Voor de socialisten en communisten werd de situatie onder het Italiaanse fascisme dramatisch. De PSI werd in 1925 verboden en buiten de wet gesteld en verdween uit het parlement. Hun leiders vluchtten naar het buitenland bij de zusterpartijen in de democratische landen of doken onder. Maar de meesten werden gevangengezet.
Palazzo del Podesta
Centraal op het plein staat het 14de-eeuwse Palazzo del Podesta, waarvan de voorgevel aan de kant van de piazza intussen wel een 17de-eeuwse facade heeft gekregen. De Podesta was zowat de burgemeester van de Italiaanse middeleeuwse stad. Aanvankelijk werd hij als stadshouder aangesteld door de keizer of de paus, naargelang wie heerste over de stad. Later werd hij verkozen door het volk. Maar omdat hij zich vaak als een ‘potentaat’ ging gedragen verdween hij vanaf de zestiende eeuw gaandeweg uit beeld.
Raffaello Sanzio schilderde in Città di Castello
Even verderop fiets ik over de Piazza Raffaello Sanzio. Jawel, de schilder Rafaël, samen met Leonardo da Vinci en Michelangelo Buonarotti vormde hij in de schilderkunst van de renaissance zowat de heilige drievuldigheid van de grootmeesters buiten categorie. Rafaël, die afkomstig was van Urbino, zestig km ten oosten van Città di Castello, verbleef hier een tijd en schilderde er 5 werken, waaronder het huwelijk (Il Sposalizio) van Maria met Jozef, olieverf op paneel, dat bestemd was voor de de Sint-Jozefkapel in de plaatselijke Chiesa di san Francesco maar zich nu in de Pinacoteca di Brera in Milaan bevindt. Het kwam daar terecht doordat een officier het tijdens de Franse bezetting in 1798 aan een Milanese kunsthandelaar verkocht, waarna het eerst in een plaatselijk ziekenhuis en daarna bij de Milanese Academie voor Schone Kunsten belandde. Rafaël was nauwelijks 21 toen hij het schilderde. In Urbino leerde hij het vak eerst van zijn vader die hofschilder was van de hertog van Urbino, Federico da Montefeltro, daarna in het atelier van Perugino in Perugia wiens ‘statische’ stijl volgens specialisten in zijn vroege werk zichtbaar was.
Raffaello: zelfportret op 23-jarige leeftijd
Tempera of olieverf
Rafaël beheerste net als Perugino zowel de olieverftechniek als het schilderen met tempera. Het waren de Vlaamse primitieven en dan vooral Jan Van Eyck die de olieverftechniek op basis van lijnolie en pigment introduceerden. Oudere schilders, zowel in de Lage Landen als Italië gebruikten tempera op basis van eigeel, water en pigment, dat veel sneller droogde. Voorgangers van Rafaël zoals Piero della Francesca uit Sansepolcro en Sandro Botticelli uit Firenze schilderden met tempera. Kleurmenging gebeurde door een tweede laag met fijne penseelstreken op de vorige laag te arceren. De aanblik van het geschilderde oppervlak is met Tempera doorgaans veel doffer. Olieverf daarentegen is transparanter en droogt veel trager. De kleurmenging bij olieverf gebeurde door een transparante laag boven een andere te schilderen, waardoor het licht door de onderliggende laag doorheen de transparantere lagen wordt weerkaatst, wat de kleuren een fascinerende luminositeit en glans geeft. Het Lam Gods van Van Eyck is hier een schoolvoorbeeld van. Rafaël schilderde het meest met olieverf op houten panelen.
Sfumato en unione
In 1504 maakte hij in Firenze kennis met het werk van de 30 jaar oudere Leonardo da Vinci. Hij raakte onder de indruk van diens stijl, het sfumato, dat omtrekken wazig maakt door de overgang tussen de kleuren te laten vervloeien. Dat creëert een atmosferisch effect, een beetje zoals een fotografisch beeld zonder scherpe focus. Menselijke figuren lijken erdoor te bewegen, wat duidelijk zichtbaar is bij de gezichtscontouren en de mondhoeken van de Mona Lisa. Sfumato is alleen mogelijk door het aanbrengen van transparante lagen olieverf boven elkaar en geleidelijk aan maakte ook Rafael, die voordien vooral strak omlijnde figuren schilderde, zich de techniek eigen. Op die manier creëerde hij een eigen stijl die de intensiteit van een fel licht kleurenpalet combineerde met sfumato, wat door sommige kunsthistorici ‘unione’ wordt genoemd. Ook de setting van zijn figuren zoals zijn madonna’s werd onder invloed van Leonardo steeds eenvoudiger en bijkomstiger.
Van elk schilderij maakte Rafaël meerdere getekende voorontwerpen om de best mogelijke compositie te verkrijgen. Zijn getekende schetsen waren zo indrukwekkend virtuoos dat ze soms de schilderijen overtroffen, zeker als die geschilderd werden door assistenten in zijn atelier.
Raffaello: portret van paus Julius II
Wie evenwicht in compositie, proportie en harmonie, het classicistisch schoonheidsideaal en de perfectie in de uitvoering hoog in het vaandel voert, vindt Rafaël subliem. Daarvoor werd hij bewonderd in zijn eigen tijd, maar ook door schilders uit de 18de en 19de eeuw, die in hem een model zagen. Maar de inspiratie van zijn panelen bleef zeer klassiek religieus - de School van Athene was daarin een buitenbeentje - en de thema’s waren beperkt. Zo schilderde hij ongeveer 40 madonna’s met kind, telkens in een andere uitvoering.
Rivaliteit met Michelangelo
Rafaël keek zijn hele leven eerbiedig op naar Leonardo maar met de humeurige Michelangelo Buonarotti, dat andere genie, leefde hij in rivaliteit. De hoffelijke, minzame Rafaël viel meer in de gunst van Paus Julius II, waardoor hij de bouwmeester van de Sint-Pietersbasiliek werd, toen de eerste architect, Bramante, stierf. Stiekem bewonderde hij Michelangelo, die hem plagiaat verweet in de weergaloze fresco’s ‘De School van Athene’ (filosofen uit de oudheid: Plato, Aristoteles, Socrates, Heraclitus, Euclides, Pythagoras en Epicurus discussiëren op een agora), de ‘Parnassus’ (dichters komen samen met Apollo en de muzen op de berg Parnassus) en de ‘Disputa’ (de overwinning van de christelijke op de andere filosofieën) voor de ‘Stanza della Segnatura”, oorspronkelijk de bibliotheek en studeerkamer van de paus. De stijl van de fresco’s was de voor hem typische Unione.
Zelf stierf Rafaël al op 37-jarige leeftijd. Hij trouwde nooit, maar zou vele minnaressen hebben gehad.
----------------------------
Palazzo Vitelli
Nog slechts één enkel vroeg werk van Raffaelo hangt er in de Pinacoteca Communale die is ondergebracht in het zestiende-eeuwse Palazzo Vitelli van Città di Castello. Het is het tweedelige Porzione dello Stendardo della SS Trinità met de heilige Rocco en Sebastiaan recto en de schepping van Eva verso. Het museum groepeert werken uit de kunstgeschiedenis van de middeleeuwen tot het bekende Piazza d’Italia van de 20ste eeuwse surrealist Giorgio De Chirico. Een zaal is ook gewijd aan de leerling van Piero della Francesca uit San Sepolcro, Luca Signorelli, die hier in 1474 actief was. Het Palazzo zou ontworpen zijn door Giorgio Vasari op basis van Florentijnse modellen. Het heeft kamers met beschilderde en met stucwerk bezette zestiende-eeuwse cassetteplafonds en muurfresco’s van het atelier van Prospero Fontana over het leven van de adellijke familie Vitelli. Ook de buitenkant van de loggia is beschilderd met landschappen en slingers van fruit en bloemen. Het palazzo geeft uit op een immense Italiaanse tuin met geometrische patronen van buxus en gras afgeboord door wandelpaden in witte dolemietsteen.
Palazzo Vitelli, Città di Castello, foto: sirleonidas
Ik neem een espresso om af te sluiten, betaal en rij nog even langs de middeleeuwse stadsmuur om bij de viale Umbria die door de Tibervallei verder naar het zuiden loopt in de richting van Perugia. In een ruk fiets ik tot in Umbertide, een twintigtal kilometer zuidwaarts.
Rocca in Umbertide
Umbertide is op dit siësta-uur van een voorlopig nog zonnige vrijdagnamiddag een ingeslapen stadje. Ik stop bij een vredig terrasje, waar een paar jongens met een onstuimige jonge hond aan het dollen zijn. De nagels van zijn lange poten tikken op de terrasvloer en om de haverklap glijdt hij in zijn overmoed uit op de gladde tegels. Aan de overkant kijkt het terras uit op het landmark van het stadje, de Rocca, een veertiende-eeuws keurig gerestaureerde burcht met een 30-meter hoge vierkanten toren geflankeerd door twee ronde hoektorens, alle drie bezet met een forse borstwering met kantelen. Ooit de residentie van de gevreesde condottiere Braccio Fortebraccio van Montone, huisvestte het in de zestiende eeuw een garnizoen van de Pauselijke Staten en werd het in de negentiende eeuw een gevangenis. Sinds zijn recente restauratie doet deze ruige vesting aan de Tiber dienst als gemeentelijke tentoonstellingsruimte. Wat zijn wij met zijn allen toch vreedzaam, beschaafd en gecultiveerd geworden!
Umbertide, de Rocca
Onweer
Wanneer ik na mijn cappuccino vertrek, zie ik de hemel in het oosten betrekken. Zou dit het onweer zijn dat de weerberichten al dagenlang aankondigen, maar dat ik al die tijd heb ontlopen? Mijn bedoeling is om in één ruk door te rijden tot in Perugia, een 35-tal kilometers verderop, waar ik de volgende dag een rustdag wil inlassen. Ik haast me op de fiets en rij met een flinke vaart in zuidelijke richting verder door het Tiberdal. Na 15 km slaan de eerste druppels in mijn gezicht. Ik hou halt bij een bar in de omgeving van Tavernacce om te schuilen en wat broodjes in te slaan. Een groep mannen zit gezellig te keuvelen onder een grote luifel. Ik parkeer mijn fiets naast de ingang, rits mijn rugzak open, haal mijn portefeuille uit en bestel me een heerlijke focaccia met tomaat en mozzarella. Samen met de mannen op het terrasje kijk ik naar het spektakel van de blikseminslagen in de heuvels aan de overkant van de weg. De lucht wordt nu zwart en het gekletter van de donder komt dreigend dichterbij. En plots, uit het niets slaat het gedruppel om in een zondvloed. Langs alle kanten stroomt het water door de spleten van de luifel. Nog voor we naar binnen kunnen vluchten heeft een windstoot het hutsende water onder de luifel door gejaagd en is het alsof iemand emmers water over ons heen giet. Drijfnat stormen we naar binnen. Mijn fiets klettert op de terrasvloer. Hopen dat de waterdichte fietszakken mijn kleren droog houden is ijdele hoop, denk ik. Ik haak mijn fietszakken los, neem ze mee naar binnen en laat het onweer uitrazen, terwijl ik binnen mijn focaccia verorber. In de bloedhete Povlakte had ik vaak om een regenbui gesmeekt en nu is het alsof ik ineens alles in tienvoud over me heen krijg.
Het gaat er gezellig luid aan toe nu in de bar. Sommige mannen staan in hun natte werkmansplunje elkaar lachend te jennen, bij andere in maatpakken en weekendkledij vliegen de che cazzo's en porca madonna's in het rond. Na een kwartiertje vermindert de zondvloed wat in hevigheid, kijken de meesten vooral beteuterd en zetten de eerste barhangers het op een lopen naar hun auto. Wie te voet kwam, blijft zitten. Ik beslis om het erop te wagen.
Natter dan nat is ook nat
Nu ik toch nat ben, kan fietsen in de regen me nog weinig maken. Perugia is een uur weg, schat ik. Ik raap mijn fiets op en stop preventief de droge kleren, mijn i-Pad, smartphone en andere spullen van waarde in extra plasticzakken in mijn fietstassen, trek de beugels stevig aan en rij verder langs de Tiber naar het zuiden.
Perugia ligt in de heuvels aan de overkant van de rivier en er zijn verschillende bruggen waar je de Tiber kan oversteken: de Ponte Pattoli, de Ponte Felcine, de Ponte San Giovanni, de Ponte Valleceppi enz. Ik besluit de Ponte Felcino te nemen. Maar zodra ik in het gehucht Fosso del Diavolo arriveer (what’s in a name!), gaan de hemelsluizen weer open. Zo hevig zelfs dat ik even verderop ga schuilen in een bushokje. Lang kan ik er niet blijven, want, ook al is het niet zo ver meer, er moet nog flink wat geklommen worden want Perugia ligt 300 meter hoger op een heuveltop. Ik zet weer koers naar Ponte Felcino. Maar omdat ik in deze plenzende regen mijn i-Pad niet nog eens wil bovenhalen neem ik de verkeerde afslag en kom ik uiteindelijk in Ponte Valleceppi terecht.
Een man die uit zijn auto stapt op een parking van een pizzeria, vraag ik hoe ik het snelst in Perugia kan komen. Hij wijst me een weg die steil omhoog loopt. 'Questa è la via piu breve', zegt hij, terwijl hij naar de Pizzeria snelt.
Dierenkerkhof
Eén keer hou ik halt, wanneer ik naast de rijweg een kolossale das zie liggen, die de oversteek niet heeft overleefd. Pas op een fietsreis als deze dringt de omvang van het slagveld tot je door die de gemotoriseerde mens in het dierenrijk achterlaat langs zijn wegen. Bovenaan in de lijst met slachtoffers prijkt uiteraard de egel, ook al omdat hij meestal niet eens van het asfalt af geraakt, met zijn foute reflex om zich bij gevaar in een bolletje op te rollen. Huiskatten scoren ook hoog en naarmate je verder naar het zuiden trekt ook honden omdat ze minder binnen omheiningen blijven dan bij ons en omdat er ook meer zwerfexemplaren rondlopen. Maar ook tientallen padden, vleermuizen, eekhoorns, vossen en marters heb ik plat- of aangereden door de metalen monsters op het wegdek of in de berm zien liggen. Zelfs kadavers van jonge reeën, een hert en een gigantisch everzwijn trof ik aan in de berm. Om nog te zwijgen van de duiven, roofvogels en eenden die te laat hun vleugels uitsloegen en werden gegrepen door de aanstormende gevaarten. In heel Europa vinden jaarlijks meer dan 200 miljoen vogels en zoogdieren de dood op onze wegen.
Het regent nog steeds maar minder hard. Ik neem de mij aangewezen weg, maar ik moet al vlug afstappen, want dit is geen helling van 10% maar van 15%. ‘Ja natuurlijk is dit de kortste, vloek ik, ze hadden hier evengoed een trap kunnen bouwen’. Het is nog verschillende kilometers ver naar het stadscentrum en er moeten 250 hoogtemeters worden overbrugd langs de Strada per Pretola en daarna het sentiere delle Lavandaie, dat ongeveer kaarsrecht naar boven loopt. Het traject maakt deel uit van het pelgrimspad, de via di Francesco. Ongeveer twintig minuten stap ik naast mijn fiets naar boven tot het wat minder steil wordt en ik het waag om in mijn kleinste versnelling de laatste kilometers op mijn pedalen af te werken. Naarmate ik het centrum nader, wordt het minder steil.
Più bella cosa non c'è, piu bella cosa di te
De duisternis is inmiddels ingevallen en het is opgehouden met regenen. Ik besluit het dichtstbijzijnde hotel te boeken via booking.com met de vermelding ‘A place to store my bike, please’. Op nauwelijks een kilometer is er al een met nog vrije kamers. Ik twijfel niet, boek een kamer en rij ernaartoe. Het is een klassiek groot, niet al te duur hotel in een bosrijke omgeving aan de rand van de historische binnenstad. Aan de balie van de receptie schrikken ze niet van de staat waarin deze verzopen verschijning zich aandient. Ze wijzen me de weg naar een donker berghok waar ik mijn fiets kan stallen en met mijn fietstassen, die een spoor van druppels op de glanzende vloer achterlaten, stap ik naar de lift die me naar de tweede verdieping brengt. Heel wat kleren zijn verbazingwekkend droog gebleven in de fietszakken. Ik trek met mijn verkleumde handen amechtig mijn natte shirt, fietsbroek en onderbroek uit en stap in de douche. Het genot dat ik ervaar onder het warme water dat over mijn kruin, mijn schouders, mijn stramme armen en benen stroomt, is onbeschrijflijk. Più bella cosa non c'è, più bella cosa di te, zing ik luidop. Een hit van Eros Ramazzotti bestemd voor mijn douche, die sinds vanmiddag in de bistro in Umbertide in mijn hoofd is blijven hangen. Ik blijf er tien minuten onder staan tot ik de stramheid en de adrenaline voel wegtrekken. Een uur geleden deed de gedachte mij nog huiveren dat ik bij dit weer geen logies zou vinden of dat ik kilometers van het centrum een verblijf zou moeten zoeken. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om nog een wandeling naar het centrum te maken, ook al is het vlakbij. Verder dan het restaurant op de benedenverdieping van het hotel kom ik vanavond niet meer. En ik kijk uit naar de rustdag die de volgende dag op het programma staat.