Zaterdag 18 september: rustdag in Perugia

Perugia is omzeggens de laatste grote stad in de Tibervallei op mijn route naar Rome en ik heb het altijd al een fascinerende plek gevonden. Als een arendsnest bovenop een heuvel gebouwd is de oude stad een labyrint van smalle straatjes. In sommige buurten hebben de steegjes, trapsteegjes en overtunnelde doorgangen spelonkachtige allures, waar de zon nooit of hooguit enkele uren per dag schijnt. 

Hoeveel keer ik hier kwam, weet ik niet zo goed meer. Al in 1979 kwam ik hier een vriendin-studiegenote bezoeken die er Italiaans was komen studeren aan de bekende Università per Stranieri, helemaal al liftend vanuit Gent met tussenstoppen in Genua en Firenze. De volgende keer passeerde ik hier twee jaar later op de terugreis van Rome met een vriend in mijn eerste wagen, een tweedehandse Renault 9, op de kop getikt voor 20.000 Belgische Frank (500 euro). Daarna nog een keer, vermoed ik, al liftend of sporend op doorreis, goed herinner ik het me niet meer.  En uiteindelijk een laatste keer met mijn twaalfjarige zoon, zo rond 2004. We logeerden toen in een huisje in Zuid-Toscane bij vrienden op de hellingen van de Monte Amiata en trokken van daaruit al kamperend door Umbrië.

Centrum bovenop de heuvel

Ik ga ontbijten in een bar-pasticceria op het eerste pleintje, de Piazza Monteluce, op mijn weg naar het centrum. Bij een verkenning van de stad moet er voortdurend worden geklommen of gedaald. In de kern van het historische centrum ben je op de afgeplatte top van de heuvel. Daar langs de Corso Vannucci, waar het monumentale Palazzo dei Priori oprijst en  op de Piazza IV Novembre, waar de Duomo en de Fontana  Maggiore de toeristische trekpleisters zijn, is het vlak. Dat maakt het voor wandelende toeristen ook makkelijker als ze elke oriëntatie kwijt zijn in het labyrint van steegjes. Stijgen is namelijk meestal richting centrum, dalen van het centrum weg.

Tot wie de stad niet door en door kent en zich met een wagen in het historische centrum wil wagen, zeg ik : don’t push your luck. Ongeveer alle straten zijn eenrichting, benauwd smal en er is hoegenaamd nergens plaats om te manoeuvreren. En als het helemaal tegenzit, staat er ergens een auto geparkeerd die het passeren onmogelijk maakt. Dan kan je noch vooruit noch achteruit en kan je niets anders dan te doen wat Italianen meestal doen als ze vastzitten: toeteren, in dit geval tot de eigenaar van de auto zich verwaardigt om zijn hoofd door een of ander raam te steken en dan luidkeels te roepen dat hij eraan komt.  

Università per Stranieri

Ik loop langs de Via Pinturicchio naar de Porta Etrusca, want daar ligt ook de Università per Stranieri met zijn achttiende-eeuwse façade en ik wil wel eens testen of ik van daaruit nog zonder hulp van Google maps mijn weg terugvind naar het centrum. Die weg ligt me na 35-40 jaar nog vaag in het geheugen. Maar goed, de Etruskische poort wijst op een oude Etruskische nederzetting.

Palazzo dei Priori,  Università per Stranieri en middeleeuws steegje

Perusia, Etruskisch en later Romeins

De Porta Etrusca is de enige overgebleven stadspoort van de drie kilometer lange vestingmuur die in de derde en vierde eeuw voor Christus werd gebouwd. Perusia, zoals het toen heette, was een Etruskische nederzetting, een van de twaalf geconfedereerde Etruskische steden die verspreid lagen over het huidige Toscane, het westen van Umbrië en het noorden van Lazio, lang voor Rome het centrum van de laars werd. Het was een los verband van steden zoals dat ook in het oude Griekenland bestond. Naast Perusia behoorden in Umbrië en Toscane ook Orvieto, Volterra, Arezzo, Cortona en Chiusi ertoe, maar ook Bologna in de Povlakte en Capua in Campanië waren Etruskische nederzettingen. Volgens de geschiedschrijver Livius kwamen ze eens per jaar samen in Volsini (Orvieto), waar een leider werd gekozen. 

Etrusci, Tusci of Tyrrhenoi bekend door hun necropoli

Van de Etrusken is weinig bekend, omdat er behalve inscripties - vooral dan grafschriften in een eigen alfabet gesteld dat op het Grieks lijkt - weinig geschreven bronnen werden overgeleverd. Daarom moeten historici zich verlaten op Griekse en Romeinse bronnen. Maar archeologische vondsten in necropoli wijzen erop dat het om een hoogstaande beschaving ging, die ongeveer rond 900 voor Christus een aanvang nam. Bij de Grieken stonden ze bekend als de Tyrrhenoi, bij de Romeinen als de Tusci of Etrusci. Tusci is overigens de oorsprong van de naam Toscane. Wel is bekend dat ze handel dreven met de Kelten in het noorden en de Grieken in het zuiden. De waardevolle objecten die de rijke Etruskische families op die manier verwierven, namen ze samen met de sarcofagen mee in monumentale grafkamers, die rijkelijk versierd waren met fresco’s. Op de fresco’s staan  scenes uit het dagelijkse leven van de Etrusken afgebeeld en uit de rituelen die ze hielden. De sarcofagen waren eveneens versierd, terwijl vaak een levensgroot beeld van de overledene gelegen op zijn of haar zijde op het deksel was gebeiteld. In Perugia zijn Etruskische inscripties, wapens en werktuigen te bezichtigen in het Museo Archeologico Nazionale dell’Umbria.

De Etrusken integreerden zich later in de vroeg Romeinse beschaving en hadden hun aandeel in de bloei van Rome. Van de zeven legendarische koningen die over Rome zouden hebben geheerst vanaf zijn stichting, tussen 753 en 509 voor Christus waren er naast twee Latijnse en Sabijnse ook drie Etruskische. En het ultieme machtssymbool van de koning, de fasces, was Etruskisch van oorsprong. Ook bij de gentes, de machtige Romeinse clans of geslachten, waren er verschillende van Etruskische oorsprong.       

Perusia wordt bondgenoot van Rome  

 Vanaf de vierde eeuw voerden de steden van de Confederatie oorlog met Rome, dat toen een republiek geworden was en geleidelijk aan de macht veroverde op het schiereiland. Uiteindelijk zouden de Romeinse legioenen een coalitie van Etrusken, Samnieten en Gallische bondgenoten in 290 voor Christus definitief verslaan in Sentinum. Perusia kreeg toen het statuut van socius, een bondgenoot van Rome. 

In de eerste eeuw voor Christus legde Octavianus, de latere keizer Augustus, de stad in as, nadat deze in de burgeroorlog de kant van zijn rivaal Marcus Antonius had gekozen, maar hij liet hem onmiddellijk heropbouwen naar Romeins model.

Bisschop Ercolano en de Goten

In de zesde eeuw na Christus werd de stad nog eens veroverd en geplunderd  door de Goten onder leiding van Totila. Het was bisschop Ercolano die de verdediging van de stad organiseerde. Eerst probeerde hij met een list de Ostrogoten te doen geloven dat er ondanks de belegering nog voedsel in overvloed was door een zak graan over de stadsmuur te kieperen, maar door het verraad van een stadsbewoner kwam Totila te weten dat het bluf was en na de inname van de stad liet hij de bisschop levend villen en daarna onthoofden.

Ercolano werd later heilig verklaard omdat hij de marteldood stierf in 548 en omdat zijn lichaam later miraculeus intact terug werd gevonden zonder enig spoor van de gruwelijke foltering. Sindsdien is hij de beschermheilige van de stad en wordt hij met een palmtak afgebeeld, het symbool van de martelaar. In de dertiende eeuw kreeg hij in Perugia een kerk die naar hem werd genoemd, de Chiesa Sant’Ercolano.

Porta Etrusca

Chiesa Sant'Ercolano, foto: Gasparetti

https://creativecommons.org/licenses/by/2.0/

Perugia in de Pauselijke Staten

In de negende eeuw werd Perugia met instemming van de Frankische keizer Karel De Grote en zijn zoon Lodewijk de Vrome aan de pauselijke staten toegevoegd. In de tiende eeuw kwamen delen van Noord- en Midden-Italië onder het gezag van de Oost-Frankische koning Otto I door zijn huwelijk met Adelheid, de erfgename van het middenrijk Lotharingen. Otto werd door de paus namelijk tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. Maar in de elfde eeuw veroorloofde de Duitse keizer Hendrik IV  zich kloosters te belasten en oordeelde hij zelf bevoegd te zijn voor de aanstelling (investituur) van bisschoppen en abten, waardoor hij in botsing kwam met paus Gregorius VII, die hem prompt excommuniceerde. De ruzie ging de geschiedenis in als de investituurstrijd en escaleerde zodanig dat paus Innocentius III een tegenkeizer kroonde, namelijk Otto IV uit het geslacht van de Welfen (Guelfi). In Italië leidde dat tot een eeuwenlange strijd tussen twee kampen: de Welfen (Guelfi), die de paus steunden en de Ghibellijnen, die de kant van de keizer kozen. In Noord-Italië keerden de Welfen zich tegen keizerlijke inmenging in stadszaken.

Perugia in het kamp van de Guelfi

Net als Perugia kozen Firenze en Lucca het kamp van de paus, terwijl hun rivalen uit Siena en Pisa voor de keizer kozen. In de veertiende en vijftiende eeuw genoot Perugia een zekere autonomie en werd de stad bestuurd door de gilden en enkele rijke families zoals de Michelotti’s en de Baglioni’s. Maar in 1540, veroverde Pier Luigi Farnese di Parma, zelf de zoon van kardinaal Alessandro Farnese, de stad opnieuw voor paus Paulus III.  Het pauselijk gezag werd hersteld en Farnese liet een vesting bouwen, de Rocca Paolina, die in de negentiende eeuw onder een aardbeving zou begeven. De rocca stond waar zich nu een cultureel centrum bevindt langs de  Viale Indipendenza op een boogscheut van het belvedere in de Giardini Carducci. Na een kort republikeins intermezzo van de Repubblica Tiberina als zusterrepubliek van Frankrijk tijdens de Franse bezetting tussen 1797  en 1799 bleef Perugia in handen van de pauselijke staten tot de stad in 1859 ingelijfd werd bij het koninkrijk Italië.

------------------------------------------------

Pinturicchio en Perugino, de renaissanceschilders van Perugia

 

Pinturicchio, alias Bernardino Betti

Op weg naar de Porta Etrusca wandelde ik even langs de via Pinturicchio. Pinturicchio is de alias van Bernardino Betti, samen met Perugino de belangrijkste renaissanceschilder van het quattrocento (vijftiende eeuw) uit deze stad. Samen schilderden ze verschillende scenes in de Sixtijnse Kapel in het Vaticaan.  Pinturicchio bekwaamde zich in het frescoschilderen en mocht voor paus Alexander VI de fresco’s in de Borgia appartementen in het Vaticaan schilderen. Nog later kreeg hij ook nog eens van de kardinaal van Siëna, Francesco Todeschini-Piccolomini de opdracht om de fresco’s te schilderen in de fenomenale Piccolomini-bibliotheek van de Duomo van Siëna over het leven van diens oom, paus Pius II ofte Aeneas Silvius Piccolomini. En om het nog verwarrender te maken, zelf zou de opdrachtgevende kardinaal later als paus Pius III door het leven gaan. Nepotisme is een eeuwenoud zeer in Italië. 

Perugino (Pietro di Vannucci)

 

Perugino, alias Pietro di Vannucci

PInturicchio was weinig in Perugia zelf actief, in elk geval veel minder dan Perugino, die door de stad werd vereerd en op de handen gedragen. Niet voor niets kreeg de centrale corso van de binnenstad zijn eigenlijke naam (Pietro di) Vannucci.  Waarschijnlijk liep Perugino school bij Piero della Francesca in Arezzo. Zeker is dat in zijn latere periode toen hij vanaf 1501 in Perugia zijn eigen atelier had, hij de leermeester was van Rafaello Sanzio. Paus Sixtus IV gaf hem  de opdracht voor een aantal fresco’s in de Sixtijnse kapel, de huiskapel van de Paus, onder meer de scene waarin Petrus de sleutels van ‘het Koninkrijk der Hemelen’ krijgt van Christus, wat hem op slag naam en faam bezorgde.  Daarna keerde hij terug naar Florence waar hij tussen 1490 en 1500 onder meer de fresco’s schilderde in het klooster van de Santa Maria Maddalena dei Pazzi.

Invloed van Hans Memling

Naast Luca Signorelli en Piero della Francesca met wie hij de klare getekende lijn deelde, was bij Perugino ook de invloed van Hans Memling zichtbaar in zijn portretten. Memling die in Brugge werkte, werd bekend in Italië door het intense handelsverkeer dat er tussen die Vlaamse havenstad en Italië bestond. Er leefde ook een Italiaanse gemeenschap in Brugge in die tijd. In 1466  openden de Medici-bankiers uit Firenze een Brugs filiaal in het Hof Bladelin in de Naaldenstraat, dat werd gerund door Tomasso Portinari, die Hans Memling een portret van hemzelf en zijn vrouw Maria liet schilderen naar aanleiding van hun huwelijk. Ze poseren in de typische vrome houding met gevouwen handen. Waarschijnlijk waren de portretten de zijpanelen van een triptiek. Ze bevinden zich nu in het Metropolitan Museum in New York. Na enkele riskante, ongedekte leningen aan de Bourgondische vorst Karel De Stoute ontsloegen de Medici de bankier Portinari en keerde hij terug naar Firenze. 

Memling schilderde portretten met landschappen en gebouwen als achtergrond, al of niet vanuit een venster of een loggia gezien en dat hebben Perugino en tal van andere renaissanceschilders van hem overgenomen.

Aan Piero della Francesca was Perugino de  landschappelijke, maar vooral architecturale settings van zijn bijbelse taferelen schatplichtig, inclusief diens beheersing van het perspectief.  De gebouwen in de bijbelse vertellingen die zich 2500 tot 1500 jaar eerder afspeelden zijn zoals steeds anachronistisch in eigentijdse renaissancestijl opgetrokken. Perugino schilderde meestal ook met olieverf, niet langer met Tempura zoals zijn leermeester.

Pietro Perugino in het Palazzo dei Priori

 

 In Perugia kan je van Perugino een fresco van de Heilige Drievuldigheid en de zes heiligen in de Chiesa di San Severo gaan bekijken. Maar het meest opzienbarende werk van Perugino valt te bewonderen in het Palazzo dei Priori, meerbepaald in de Sala dell' Udienza van het Collegio del Cambio, de gilde van de geldwisselaars. De Sala della Udienza deed dienst als een tribunaal voor financiële geschillen waarover zogenaamde Uditori (auditeuren)  uiteindelijk een oordeel velden. De muurfresco’s, de houten panelen en het beschilderde plafond van de zaal werden toevertrouwd aan Pietro Perugino en zijn leerlingen. Op het plafond schilderde hij allegorische figuren van de planeten uit de dierenriem met hun respectieve goden uit de oudheid zoals Mars, Saturnus, Jupiter, Apollo (de zon), Mercurius en Diana (de maan) en opgevuld met tal van decoratieve figuren uit de Romeinse tijd zoals saters en puti, maar ook geiten en panters.

Verzoening van christelijke en antieke deugden: de humanist Francesco Maturanzio

Het thema van de schilderijen op de muren was geïnspireerd door het gedachtengoed van de bekende lokale humanist Francesco Maturanzio. Op borden die door cherubijnen of puti worden opgehouden  staat in Latijnse verzen dat de menselijke vervolmaking kan worden bereikt door de deugden van de oudheid te combineren met de deugden zoals ze in de christelijke geschriften werden geopenbaard. Twee fresco’s tonen de personificaties van de vier kardinale deugden: de prudentia (voorzichtigheid/wijsheid), de Iustitia (Rechtvaardigheid/rechtshapenheid), Fortitudo (Moed) en Temperentia (Gematigdheid/zelfbeheersing). Ze zitten op wolken met daaronder telkens drie figuren uit de Oudheid op het voorplan die voor elk van de deugden model staan, zoals de filosoof Socrates, de dichter Leonidas van Tarente en de Atheense staatsman Pericles voor wijsheid, de Romeinse keizer Trajanus voor zelfbeheersing samen met Numa Pompilius, een koning uit het verre verleden van Rome. In zijn Ethica Nicomachea belichtte Aristoteles deze deugden naast andere zoals verantwoordelijkheid en middelen om deze deugden te ontwikkelen zoals kennis, wijsheid, inzicht, praktisch verstand en karaktervorming. 

Het christendom heeft er nog drie zogenaamd theologische deugden aan toegevoegd: geloof of vertrouwen in Gods openbaring, hoop of vertrouwen in Gods belofte van het eeuwig leven  en (naasten)liefde voor God en voor de naaste. De eerste deugd, het geloof, wordt voorgesteld in een fresco door de apostelen Johannes, Petrus en Jacobus die de hemelvaart van Christus aanschouwen. De aanbidding van het kind Jezus staat voor de liefde (tot God) in een tweede fresco.

Sibillen en bijbelse profeten

Het paneel van God tussen de engelen boven een groep profeten en sibillen is de allegorie van de hoop.  God, omringd door cherubijnen en engelen, zegent de sibillen en bijbelse profeten. Sibillen zijn vrouwelijke profeten uit de Oudheid die op heilige plaatsen als Delfi in een soort trance de toekomst voorspelden of orakelden. Ze waren een soort medium, zo geloofden de Grieken en de Romeinen, waarlangs de goden communiceerden. De eerste sibille zou de Trojaanse oorlog hebben voorspeld, de tiende zou in het Italiaanse Tivoli de geboorte van Christus hebben voorspeld. Met de hernieuwde belangstelling in de oudheid tijdens de renaissance werden sibillen ook opgevoerd in schilderijen en fresco’s. De Sixtijnse kapel telt er vijf, Perugino beeldt er hier zes af  samen met evenveel hebreeuws-bijbelse profeten: Mozes, Isaia, David, Jeremia en Salomon. Van de de Sibillen  is er nooit enig bewijs gevonden dat ze hebben bestaan. Ook het bestaan van de bijbelse profeten wordt sterk in twijfel getrokken. 

 

Fresco's van Perugino in de Sala delle Udienze, links de kardinale deugden, rechts profeten en sibillen

daaronder de personificaties van moed en zelfbeheersing en van voorzichtigheid en rechtvaardigheid met antieke rolmodellen.

Aristoteles, Plato en Cicero hebben echt bestaan. Mozes, David, Salomon en Jeremia daarentegen...

Niets ontgaat de goden

De eerste grote beschavingen in het Midden-Oosten waren Sumerië, Babylonië en Assyrië. Van het Babylonische rijk is de Codex Hammurabi bekend, een stenen stèle uit de 18de eeuw voor Christus, die in het Louvre staat en die de regels en straffen vastlegt voor misdaden als moord, diefstal, overspel enz. Een dergelijke set regels die de vorst uitvaardigt wordt altijd gelegitimeerd door een of meerdere goden die alles zien. Wat wereldlijke machthebbers over het hoofd zagen of niet opmerkten, ontgaat hen niet. De goden zullen sowieso altijd oordelen en de misdaad in een hiernamaals bestraffen. De stenen tafels met de tien geboden van Mozes zouden ook zo’n rol van codex hebben gespeeld, althans volgens het boek Exodus. Volgens dat bijbelboek vond de dochter van de Pharao Mozes als vondeling in een mandje van papyrus tussen het riet in de Nijl en groeide hij op aan het Egyptische hof. Zijn volk, de Israëlieten, leidden in Egypte echter een slavenbestaan in ballingschap. In de veertiende eeuw voor Christus droeg Jahweh, hun god,  Mozes op om zijn volk uit Egypte weg te leiden. Jahweh hielp hem daarbij door de Rode Zee te openen en daarna het Egyptische leger en zijn Farao die de achtervolging hadden ingezet erin te laten verdrinken. Even later sloot hij een verbond met Mozes en zijn Joden. Hij overhandigde zijn Tien Geboden, die gebeiteld stonden in twee stenen tafels, aan Mozes op de Sinaïberg. Maar toen Mozes van zijn berg kwam, zag hij dat zijn volk aan het feesten was geslagen rond de beelden van afgoden. De toorn van Jahweh was dermate dat hij de Israëlieten als straf 40 jaar in de Sinaïwoestijn liet ronddwalen. Toen ze uiteindelijk de grens van het beloofde land hadden bereikt, stierf Mozes. Hij was toen 120 jaar. 

Factchecking: Van een graf van Mozes is nergens een spoor te vinden en het verhaal van zijn vondelingenschap vertoont opmerkelijke gelijkenissen met een Assyrisch verhaal uit 2200 v. Christus.  Het zevendaagse Joodse Pesachfeest herdenkt de exodus uit Egypte. De stenen tafelen bevonden zich in de Ark des Verbonds, een kist bedekt met goud, die werd gedragen door priesters, waarvan nooit een spoor werd teruggevonden. 

Mozes, David, Salomo en koninkrijk Juda hebben waarschijnlijk nooit bestaan

Volgens de Bijbel zou Saul de verschillende Israëlitische stammen onder één koning hebben verenigd. Hij werd opgevolgd door zijn hofdienaar David, van de stam Juda, die door de profeet Samuel in opdracht van God tot koning werd gezalfd. God was immers kwaad op Saul omdat hij nog andere goden vereerde. David versloeg de Filistijnen, zou de koninkrijken Juda en Israël opnieuw hebben verenigd rond 1000 voor Christus en onderwierp buurvolken als de Moabieten en de Ammonieten. David was ook een verwoed schrijver van psalmen en de voorvader van de Messias, die er volgens de Joodse traditie nog nooit is gekomen, maar volgens de christenen Jezus Christus is. Volgens de Islamitische Hadith, overleveringen die na de dood van Mohamed zijn opgeschreven, is Isa (Jezus) een profeet die via een hemelvaart naar de hemel ging en werd hij door de profeet Mohammed vervangen op aarde. 

Salomo, de zoon van David en Bethseba, zou de koning van Israël geweest zijn in de tiende eeuw voor Christus, een profeet volgens de Talmoed en een zeer wijs man. In de Koran staat hij bekend als de profeet Sulaiman. Salomo was rijk en zou tal van monumenten hebben gebouwd, waaronder ook de eerste tempel van Jeruzalem, waar de Ark des Verbonds werd bewaard. Helaas is daarvan archeologisch nooit een spoor teruggevonden.  Volgens de Rastafari was de Ethiopische keizer Haile Selassie een afstammeling van Salomo en de Ethiopische koningin van Sheba. Hun zoon zou de Ark van het Verbond naar Ethiopië hebben gebracht die wordt bewaard in de kapel van de Heilige Maria van Zion in Aksum. 

Factchecking: wat voor Mozes en de exodus geldt, is evenzeer van toepassing op David, Salomo of Sheba. Er is nauwelijks een aanwijzing in de archeologie of in andere niet-bijbelse geschriften dat er een Verenigd Koninkrijk Israël heeft bestaan of vorsten met die naam hebben geleefd. En wat Juda betreft: er is waarschijnlijk geen enkel koninkrijk ter wereld waarvan zo hard werd geprobeerd om het bestaan te bewijzen als van Juda tussen 930 tot 586 voor Christus, toen het door Babylonië werd verwoest en het volk in ballingschap werd geleid.  Daarom is er ook niet echt sprake van een wetenschappelijke consensus, maar van een uitgebouwd koninkrijk Juda is er geen afdoend bewijs. Hooguit ging het om een tribale entiteit, zeggen een belangrijke groep van archeologen en bijbeldeskundigen. Assyriërs  en Babyloniërs heersten eeuwenlang in het Midden-Oosten. Babylonië komt ruwweg overeen met het land tussen Tigris en Eufraat en Zuid-Irak, Assyrië (Assur) bestreek het huidige Syrië en Noord-Irak.  

Jeremia heeft waarschijnlijk wel bestaan

Jeremia is de tweede profeet die staat afgebeeld op het fresco. Hij leefde als lid van de stam van Juda in de zesde eeuw voor Christus en was zodanig bekend om zijn geklaag en hypochondrie dat we er een werkwoord aan overhielden, jeremiëren. Hij schreef een bijbelboek met profetieën en verhaalde erin over zijn eigen leven. Hij voorspelde dat Juda in ballingschap zou worden meegevoerd naar Babylonië en werd door de priesterkaste in een waterput gegooid, maar de Babyloniërs bevrijdden hem. Omdat hij niet over bovennatuurlijke krachten beschikte in zijn verhalen en enkele gebeurtenissen kloppen met Babylonische geschriften, heeft hij waarschijnlijk wel bestaan. Jesaja leefde zowat anderhalve eeuw vroeger. Ook hij was auteur van een van de boeken van de Hebreeuwse bijbel. Hij benadrukte dat Juda God moest betrouwen en geen verbonden sluiten met andere koninkrijken. Het boek Jesaja is, voortgaand op de stijl, waarschijnlijk door drie auteurs geschreven en voor Jesaja bestaat geen bewijs dat hij heeft bestaan. 

Perugino: allegorie van de hoop:  profeten en sibillen 

Wat voorafging aan het humanisme: de invloed van de kerkelijke gezinsleer op de christelijke moraal

 

Het fresco van Perugino, die onder invloed stond van de humanist Francesco Maturanzio,  biedt wel een idee van hoe humanisten probeerden de kerkelijke traditie met de herontdekking van de antieke cultuur te verzoenen. De invloed van die herontdekking was aanzienlijk.

Rooms-katholieke kerk ontmantelt clanstructuren, andere godsdiensten niet 

Maar lang voor de zestiende eeuw had zich al van in de vroeg christelijke tijd tot in de late middeleeuwen  een minstens even ingrijpende ontwikkeling afgespeeld in de huwelijks- en gezinsleer van de katholieke kerk volgens de Canadese ontwikkelingspsycholoog van de Harvard-universiteit, Joseph Henrich.   In zijn werk 'The WEIRDest people in the world' beschrijft hij hoe tussen de Synode van Elvira in Granada in 300 AD en het vierde concilie van Lateranen in 1215 in Rome de Kerk met de wijzigingen in zijn gezinspolitiek het belang van de verwantschapsnetwerken, clans en families in West-Europa geleidelijk aan heeft afgebouwd in verband met huwelijk, eigendom, erfenis, woonplaats en sociale bescherming bij ziekte of armoede. Ze voerde het verbod op het huwelijk tussen bloedverwanten in, ze verbood polygame en gearrangeerde huwelijken tussen neven en nichten, tussen broers en schoonzussen enz. Ze voerde het peterschap in om adoptie van wezen buiten de familie mogelijk te maken, gebood pasgehuwden een eigen woning te betrekken en maakte individuele eigendom en vererving mogelijk. Tegen de zestiende eeuw waren de patriarchale structuren van uitgebreide clans van verwanten ontmanteld en vervangen door een lossere samenhang van afzonderlijke huishoudens en burgers in de gemeenschappen die de regels van de Roomskatholieke kerk hadden gevolgd.

De opkomst van contractuele afspraken en moreel individualisme

In de moderne tijd, vanaf de zestiende eeuw, ontstond op de manier onpersoonlijke prosocialiteit (buiten de verwantschappen) zoals bureaucratie en moreel individualisme. En dat had een positieve uitwerking, want het maakte de contractuele samenwerking met wederzijds voordeel (win-win) tussen vreemden mogelijk. Dat zorgde volgens Henrich evenzeer voor politieke emancipatie, wetenschappelijke vooruitgang en economische groei. In andere godsdiensten zoals de islam, het judaïsme of de orthodoxe kerk bestonden dergelijke verregaande hervormingen niet en bleven de traditionele familie- en clanstructuren veel langer bestaan.  De invloed van de nieuwe katholieke gezinsmoraal is zo groot geweest, aldus Henrich dat uit onderzoek blijkt dat de Italiaanse regio’s waar hij werd gerespecteerd en niet gerespecteerd ook een verschil in gedrag en denken valt te merken.  De hervormingen gedicteerd door de rooms-katholieke kerk waren geen pad met een uitgestippeld doel.  De economische bloei, de analytische denkwijze en de  politieke participatie waren veeleer aangename neveneffecten. Omdat eigendom en rijkdom moreel verdacht waren in het evangelie, konden welgestelde burgers eeuwige verdoemenis vermijden door hun bezit aan de kerk over te laten na hun dood, een slimmigheidje waarmee de Kerk haar vermogen nog sneller zag aangroeien. Maar tegelijk hebben deze hervormingen ook drastisch haar eigen positie ondergraven. Ze dwong West-Europa om andere vormen van samenleven en samenwerken te vinden op basis van vrijwillige deelname en contractuele afspraken.

De staat vervangt de kerk als dienstverlener, persoonlijke relatie met God

De samenleving en haar instellingen was er niet meer om de plannen van God en de absolute vorst in de praktijk om te zetten, maar om een leven in vrijheid en welvaart  te bevorderen. De staat werd een dienstverlener waarmee burgers een contractuele overeenkomst sloten en die de kerk steeds meer buitensloot. Die mindset van individualisme en contractuele samenlevingsvormen tastte ten slotte ook de religieuze sfeer aan en daarvan was het protestantisme de exponent. Deugd en godsvrucht hoefde niet langer door bemiddeling van de hiërarchische kerkelijke autoriteiten maar door een persoonlijke relatie met God via de bijbel. 

Palazzo dei Priori en Fontana Maggiore

Op de tweede verdieping van het Palazzo dei Priori bevindt zich de Galleria Nazionale dell’Umbria. Hier vallen nog enkele werken  van Perugino te bewonderen: de Adorazione dei Magi, de Miracoli di San Bernardino en Cristo morto. Maar het museum toont ook werken van Pinturicchio, Piero della Francesca en zelfs van Duccio di Buoninsegna uit het trecento, de grondlegger van de zogenaamde school van Siëna. Perugino verliet de stad uit vrees voor de pest maar wist er niet aan te ontkomen. Hij stierf in een dorp. Hij kreeg in 1923 in de Giardini Carducci bij de Piazza Italia een bronzen standbeeld met aan zijn voeten een vrouwelijke figuur, een personificatie van de schilderkunst.

Middeleeuwse stadhuisarchitectuur

Het palazzo zelf is een pareltje van laatmiddeleeuwse stadhuisarchitectuur met een enorme voorgevel die uitgeeft op de Corso Vannucci en een  rijk versierde zijgevel aan de Piazza IV Novembre. Een dubbele trap leidt daar naar een bordes met een portaal als van een gotische kerk aan weerszijden erboven op uitstekende voetstukken kopieën van de bronzen beelden van een grifioen, het symbool van de stad en de leeuw van de Guelfi, waarvan de originelen zich in de inkomhal van het palazzo bevinden. Rechts van de trap bevindt zich een loggia met drie bogen op het gelijkvloers. Een trap die leidt naar de eerste verdieping en de toegang tot de Collegio del Cambio. Maar de hoofdingang, de Portale Magggiore bevindt zich aan de kant van de Corso. De rijkelijk gebeeldhouwde rondbogige archivolten worden geflankeerd door zuilen die rusten op leeuwen. Bovenop de zuilen staan weer eens twee gevleugelde grifioenen met hun klauw op een kalf als aandenken aan de bijdrage van de beenhouwersgilde  in de financiering van het gebouw. Op de verdiepingen twee rijen raamopeningen met prachtige trifori en quatrofori en bovenop de typische Merli Guelfi, de kantelen die door hun vierkante vorm toonden dat de stad aan de kant van de paus stond. Binnenin zijn er de indrukwekkende muur en plafondversieringen en fresco’s in de Sala Rossa en de Sala del Consiglio Communale. 

Fontein van Nicola en Giovanni Pisano

Nog ouder is de dertiende-eeuwse concentrisch opgebouwde Fontana Maggiore op de Piazza IV Novembre, een gebeeldhouwd meesterwerk van Nicola en Giovanni Pisano. In bas reliëfs worden de maanden van het jaar voorgesteld, maar ze tonen ook taferelen uit de fabels van Aesopus, de Romeinse legenden en uit heiligenlevens. De fontein werd ontworpen door Fra Bevignate en moest het water opvangen van het aquaduct dat Perugia bevoorraadde. 

Zijgevel Palazzo dei Priori en Fontana Maggiore

Belvedere Giardini Carducci

Vanop de trappen aan de voorgevel van de Dom van San Lorenzo heb je een uitstekend zicht op de Piazza en de Corso Vannucci die via de Piazza Repubblica en de parkachtige Piazza Italia naar de Giardini Carduccci loopt. Hier is het panoramisch uitzicht vanop de belvedere fabelachtig, zeker bij dit heldere weer. Op een balustrade staan in een wijde boog de verschillende massieven, de bergtoppen en de stadjes aangeduid die je in het oosten ziet: de vallei van de Tiber, met Assisi in het zuidoosten en de ruige rotsachtige toppen van meer dan 2000 meter hoge Monti Sibillini die boven alles uitsteken en die culmineren in de bijna 2500 meter hoge Monte Vettore. Ten noorden van de Monti Sibillini, pal in het oosten zijn de wat minder hoge,maar eveneens kale afgeronde toppen van de Monte Vermenone en de Monte Pennino in de Marche zichtbaar. In noordelijke richting ten slotte kijk je uit op de Chiesa di Sant’Ercolane en het Dominicanenklooster.

 

Monti Sibellini; een dodelijke aardbeving

legende

De naam Monti Sibellini  verwijst naar een middeleeuwse christelijke legende over een Apennijnse sibille die door God naar een grot in de berg Sibilla was verbannen tot de dag van het Laatste Oordeel, omdat niet zij, maar de Maagd Maria was uitverkoren om de moeder van God te worden. Volgens een minder christelijke overlevering zou de grot de toegang verlenen tot een ondergronds paradijs, een eeuwig verblijf in een oord van lust en geneugten. 

Aardbeving

Rond 2005 was ik samen met mijn zoon in Norcia aan de voet van de Monti Sibellini.

Ik reed toen met mijn wagen tot aan de Fosso dei Mergati, de rand van de Piano Grande, een hoogvlakte omringd door de hoogste toppen van de Sibellini. Eigenlijk is het de bodem van een 15 km uitgedroogd meer en is de vlakte in het voorjaar van april tot begin juli bedekt met een spectaculair bloementapijt van wilde orchideeën, wilde mosterd, zeldzame wilde bergtulpen, klaprozen en korenbloemen. De Italianen noemen de bloemenshow de fiorita. Helaas toen ik er kwam, begin augustus was de fiorita al een eind voorbij, maar het panorama is er niet minder sensationeel om. Een decennium later beleefde dit nationale park en  enkele dorpen zoals Amatrice, Accumoli, Arquata de Tronto en Castelluccio hun nachtmerrie: een aardbeving van meer dan 6 op de schaal van Richter, er vielen 300 doden en zelfs in Norcia aan de voet van het park was de schade aan de gebouwen niet te overzien, maar daar vielen geen doden. Van de Basilica di San Benedetto bleef alleen de façade overeind en de schade aan de andere gebouwen op de Piazza San Benedetto en in het historisch centrum was enorm.  

Benedictus van Norcia: ora et labora

Norcia is de geboorteplaats van de heilige Benedictus, de stichter van de Benedictijnenorde, die hier in 480 AD zou zijn geboren. In Norcia is er een benedictijnenklooster, maar zelf stichtte Benedictus zijn klooster in Monte Cassino, waar hij zijn beroemde Regula Benedicti schreef, regels voor monniken gebaseerd op Ora et Labora, bidden en werken.  Naar het schijnt was vooral het werken nogal revolutionair als voorschrift omdat vele geestelijken werken beschouwden als iets wat door lijfeigenen moest gebeuren. Benedictus wist waarom hij die regel voorschreef, hij beschouwde luiheid als de vijand van de ziel. Ledigheid is het oorkussen des duivels, zegt een Vlaamse volksspreuk. Benedetto kreeg een standbeeld op de centrale Piazza. Zes jaar later is het trekking-toerisme langs de vele trails in het Nationale Park weer op gang gekomen. 

 

Vanop Belvedere Carducci

Arci, Porte e Chiese

 

Vanaf Piazza IV Novembre slingert een lange voetgangersbrug, de Via Acquedotto, langs de resten van het middeleeuwse aquaduct naar Porta Sant’Angelo, de noordelijke stadspoort. Hier vlakbij bevindt zich  de tempel van de aartsengel Michaël, een buitenbeentje in de indrukwekkende verzameling kerken die de stad telt. De christelijke ‘tempel’ werd gebouwd in de vijfde eeuw met materiaal van Romeinse tempels, is rond en steunt op 16 marmeren zuilen.

Porta Sole

Op de rand van de middeleeuwse stad ligt één van de vele uitkijkpunten met een uitzicht over de vallei en de bergen in het oosten bij de Arco Etrusco: het indrukwekkende belvedere van de Porta Sole die je via de trappensteeg van de Via delle Prome bereikt. In zowat de hele stad vind je arci, overwelfde doorgangen die je het uitzicht benemen en het telkens weer raden is wat erachter ligt. Vaak zijn het terrasjes van kleine eethuisjes, kleine pleintjes met een fontein, waardoor de stad op zwoele zomeravonden in een knusse, feërieke sfeer baadt. Vooral in de universiteitswijk bij de Arco Etrusco is het sfeervol, weg van de drukte rond de centrale Corso Vannucci. Restaurants, pizzeria’s en bars vind je er in overvloed.

Via del Poggio

Voor het aperitief op valavond begeef ik me naar de Via del Poggio, waar ik een prachtig zicht heb op de dertiende-eeuwse Chiesa di San Francesco di Prato en het Oratoria di San Bernardino met zijn marmeren façade in renaissancestijl uit het quatrocento van Agostino di Duccio. In een groene setting tegen de achtergrond van de ondergaande zon in het westen is deze vredige uithoek aan de rand van de middeleeuwse stad ingenomen door de jeugd die hier een nieuwe pleisterplaats heeft gevonden om bij te praten, te gekscheren, te plagen en te flirten.

Perugia was de eerste dag dat mijn fiets een hele dag op stal bleef. Maar als ik ’s avonds na enkele biertjes door de stemmige straatjes naar mijn hotel afzak, realiseer ik me dat mijn benen door al mijn omzwervingen te voet en het vele klimwerk in de steile straatjes nauwelijks aan rusten toe zijn gekomen. Al even snel als op fietsdagen val ik al na enkele minuten lezen in een diepe slaap.

Arci

Chiesa di San Francesco di Prato