Zondag 28 augustus: Door de Ciociaria via Montecassino naar Molise

Mijn volgende bestemming, het Parco Nazionale degli Abruzzi di Lazio e di Molise, ligt 1350 meter hoog en eigenlijk zou ik de klimpartij ook vanuit Ceccano via Sora en Opi kunnen riskeren. Maar er zijn op die route geen hotels of B&B’s met vrije kamers meer te vinden. Mijn vriendelijke hotelhouder in Ceccano, zelf een zondagsfietser, waarschuwt me dat het met fietszakken moeilijk zou worden. Ik besluit uiteindelijk om eerst wat verder naar het oosten te rijden over Monte Cassino en de beklimming  vanuit Venafro te maken, want daar heb ik een goedkope bed & breakfast kunnen boeken. De beklimming naar het nationaal park vanuit Venafro loopt over een Strada Statale en dat voorspelt een minder steil parcours. Dus gaat het de volgende dag in oostelijke richting dwars door de Ciociaria, de populaire naam voor de  zuidoostelijke uithoek van Lazio die in het Noorden aan de Abruzzen grenst. Het was oorspronkelijk een verpauperd gebied rond de vallei van de Sacco in de provincie Frosinone, waar de herders in de landelijke gebieden ciocie droegen, schoeisels met hoge zolen die met leren repen rond het onderbeen waren bevestigd, maar die nu alleen nog bij folkloristische feesten worden gedragen.

 

Ceccano ligt in de vallei van de rivier Sacco en mijn eerste doel is de SR6 bereiken die naar Monte Cassino loopt. De route loopt door een erg heuvelachtig gebied en dat merk je ook aan de straatnamen, de via Colle Antico, de via Colle Santa Maria, de via Colle Mola enz. Mijn eerste tussenstop is een kleine supermarkt bovenop een heuvel, waar ik een voorraad water insla, want het zweet parelt al op mijn voorhoofd van het klimmen. Maar als ik na de afdaling bij een stationnetje aankom stel ik vast dat ik geen helm meer op mijn hoofd heb. Het daagt mij dat ik hem bij de ingang van de supermarkt op een betonnen pijler had gelegd. Twijfel overvalt mij, loont dat geblutste ding van  20 jaar oud  wel de moeite om weer de heuvel op te rijden. Is dat geen zinloze krachtenverspilling. Wroeging en spijt neemt de overhand. Ik besef plots dat ik aan dat onooglijke ding gehecht ben. Het is als met versleten schoenen, ik kan er geen afscheid van nemen. En die helm ligt daar vast nog, wie zou zoiets meenemen? Dus rij ik weer twee kilometer bergop en inderdaad, hij ligt nog steeds ondersteboven en onverschillig op de pijler. Opluchting. Maar heuvel op, heuvel af op  landelijke wegen schiet ik weinig op, dus neem ik de SP 14 naar Pofi. Het historisch centrum ligt zoals de meeste stadjes in de Ciociaria op een heuveltop, in dit geval zelfs op de top van een uitgedoofde vulkaan. De oorsprong van de Rocca van Pofi, de versterkte ommuurde vesting gaat terug tot het jaar duizend en net als Ceccano heerste hier eerst de familie Caetani. Vanaf de zestiende eeuw was dat de familie Colonna die het kasteel (nu het Palazzo dei Colonna), de overgebleven torens van de vestingmuren, de Torre dell’Orologio en de palazzi in de oude stad voltooide in de typische donkergrijze basalt- en lavasteen van de streek. De interessantste kerk is die van Sant’ Antonio Martire die dateert uit de twaalfde eeuw en in Romaanse stijl is opgetrokken en waarin prachtige fresco’s van het Laatste Oordeel zijn bewaard gebleven. Na het blitzbezoek aan het oude centrum zet ik koers naar Monte Cassino over de SR6, de Via Caselina, richting Ceprano. Daar aangekomen rijd ik de brug over de fiume Liri over naar het noorden tot in Arce, waar de Via Caselina een bocht van 90 graden maakt. Rechtdoor loopt een smalle weg naar Rocca d’Arce, het oude bergstadje dat bijna 300 meter hoger ligt. 

 

 Inmiddels is het weer omgeslagen en doemen donkere tot gitzwarte wolken op in het oosten aan de einder boven de Abruzzen. Het wordt koeler en ik neem me voor om er  wat vaart achter te zetten zodat ik  Montecassino heb bereikt voor het onweer losbreekt. Na de heuvels schiet het nu ineens goed op, want de SR6 is kaarsrecht en relatief vlak. Bovendien is het zondag en is er nauwelijks vrachtverkeer op deze regionale weg. Roccasecca is net als Rocca d’Arce een stadje dat als een arendsnest tegen de flank van een rots is aangebouwd, maar waarvan de moderne commerciële en residentiële stadskern in de vallei langs de via Caselina ligt. Enkele kilometers verderop ligt Aquino.  

Thomas van Aquino

Aquino doet bij sommige Vlaamse lezers wellicht een belletje rinkelen. De Limburgse gebroeders Aquino misschien, de bekende cocaïnetrafikanten? Neen, die Aquino’s waren niet afkomstig uit dit Aquino, maar uit Maasmechelen. Als zonen van een hardwerkende mijnwerker uit Calabrië en bekend om hun kale knikkers, waren ze niet bepaald rolmodellen voor de jonge Italobelgen. ‘De Soprano’s aan de Maas’ verdienden tientallen miljoenen aan cocaïnetrafiek, leefden in luxueuze villa’s en lieten zich in een monsterproces verdedigen door de duurste Vlaamse advocaten. Een van hen werd gedood in een vuurgevecht, enkelen vlogen de gevangenis in en eentje ging vrijuit. Ze mochten zichzelf dan diepgelovig noemen, hadden ze zich wat meer verdiept in de geschriften van die andere Aquino, Tomasso di Aquino, in plaats van in cocaïnehandel, dan was hun wellicht een ander lot beschoren.

 Thomas van Aquino of Tomasso di Aquino was afkomstig uit Roccasecca, het stadje dat ik voorbijreed en dat in de dertiende eeuw tot het graafschap Aquino behoorde. Hij was zowat de meest invloedrijke scholastieke filosoof en theoloog uit de middeleeuwen. Zijn vader, Landulf van Aquino was een  ridder die diende onder de Duitse keizer Frederick II en zijn oom Sinisbald was de abt van de Benedictijnerabdij van Monte Cassino. Tijdens zijn studies in Napels kwam hij in contact met de  Dominicanen en hij was zo onder de indruk dat hij besloot om toe te treden tot deze nieuwe bedelorde, die zich toelegde op studie en prediken.

Zijn adellijke familie was echter fel gekant tegen zijn plan om bedelmonnik te worden. Zoiets was hun stand onwaardig en ze probeerden het hem uit zijn hoofd  te praten. Toen dat niet lukte, grepen zijn broers naar drastische middelen. Ze ontvoerden hem en zetten hem gevangen in het kasteel van Roccasecca. De legende wil dat ze hem probeerden op andere gedachten te brengen door hem te laten verleiden door een prostituee. Maar Thomas bezweek niet en in een mystieke extase kreeg hij van twee engelen een kuisheidsgordel omgord, die hij tot het eind van zijn leven zou dragen. Deze en andere kleurrijke getuigenissen moesten zijn heiligverklaring  in het begin van de veertiende eeuw een zetje geven. 

Ten einde raad liet zijn moeder hem ontsnappen uit het kasteel en Thomas zette koers naar Napels en Rome waar hij officieel toetrad tot de orde, die hem naar Parijs en Keulen zond om er bijbelstudie en theologie te studeren. Onder zijn leermeester Albertus Magnus in Keulen verdiepte hij zich in Aristoteles, die sterk in de belangstelling stond door de eerste volledige vertaling in het Latijn van zijn werk. Tomasso verwierf  al vrij jong zijn doctoraat en doceerde als magister in de theologie aan de Universiteit van Parijs in 1256.  Op het hoogtepunt van zijn kerkelijke carrière was hij de huistheoloog van Paus Clemens IV. Tomasso probeerde zijn inzichten uit de studie van Aristoteles  te verzoenen met de bestaande theologie en was als dusdanig een nieuwlichter. 

De kerk verspreidde immers nog steeds de inzichten van de vijfde-eeuwse theoloog en bisschop Aurelius Augustinus van Hippo, die sterk beïnvloed was door Plato.  De grondgedachte  van zijn ‘De Civitate Dei’ was dat mensen die deugdzaam leven, hun liefde voor God koesteren en het eeuwige heil zoeken, in de Civitas Terrena, de aardse stad, samenleven met mensen die het tijdelijke geluk zoeken in aardse verlokkingen die de moraal en deugdzaamheid aantasten, in eigenbelang of in het verwerven van macht, zoals hij in het toenmalige Rome waarnam. In de Civitas Dei, de hemelse stad bouwen christelijke burgers daarentegen op een ordentelijke manier aan goedheid, morele sterkte en spirituele kracht. Bij Het Laatste Oordeel beslist God wie het eeuwige heil of geluk verdiend heeft. En omdat niemand weet of hij ooit tot de hemelse wereld zal worden toegelaten is nederigheid in de aardse wereld aan te raden, zo adviseerde Augustinus. Kennis is volgens Augustinus aangeboren en is te verwerven door introspectie. Tot waarachtige kennis komt de mens wanneer hij gelooft. Dan laat God zijn licht laat schijnen in de wereld van de ideeën (illuminatio), de volmaakte eeuwige wereld. Die ideeënwereld is de goddelijke werkelijkheid, die contrasteert met de zintuiglijke, onvolmaakte en tijdelijke werkelijkheid.

Aristoteles, een leerling van Plato, had in de vierde eeuw voor Christus al de zichtbare en materiële realiteit en het gewone, aardse zijn en worden grondig geanalyseerd. De werkelijkheid bestond uit concrete, waarneembare dingen die uit materie en een vorm bestonden. Maar die vormen leidden geen bestaan in een immateriële ideeënwereld zoals bij Plato.  Bij levende wezens is de ziel de vorm, maar hij maakt integraal deel uit van het lichaam, meende Aristoteles. Het denken, filosoferen en kennen gebeurt in de menselijke ziel, die blijft voortbestaan na de dood. Kennis en algemene waarheden leiden we af uit de observatie van de empirische werkelijkheid en door rationeel denken volgens oorzaak-gevolgregels, waarmee hij de basis legde voor de wetenschappen en de logica. De allereerste oorzaak is een onbewogen beweger die levende wezens aanzet om een doel na te streven. Het doel van de mens is geluk bereiken in het aardse bestaan en dat bereikt men door het ontwikkelen van de deugden (virtutes) zoals moed, matigheid, rechtvaardigheid. Het is de rede die het morele handelen stuurt, aldus Aristoteles.

Thomas van Aquino paste deze inzichten aan de bestaande geloofsleer aan. De eerste oorzaak, de beweger, was de scheppende God van het christendom. Volgens Thomas is er naast het streven naar aards geluk ook het streven naar waarachtige geluk (beatitudo) in het hiernamaals. Daarvoor moet de gelovige mens ook de theologische deugden geloof, hoop en naastenliefde beoefenen, waarin hij geleid wordt door de goddelijke genade.

 En alles wat niet door rede aan te tonen is, de hogere waarheden, staan voor gelovigen geopenbaard als Gods Woord in de Heilige Schrift, zoals de Heilige Drievuldigheid, de onbevlekte ontvangenis enz. In de Summa Theologiae probeerde hij zo de rede van Aristoteles en het geloof in harmonie te brengen. 

Voor de menselijke natuur besloot Aristoteles dat er zoiets als een universele natuurwet of natuurrecht bestaat, die de grondslag vormde voor de ethiek die hij ontwikkelde in de Ethica Nicomachea. De mens moet met zijn verstand ontdekken wat universeel goed en slecht is, dat moorden bijvoorbeeld slecht is en dat bestraffen rechtvaardig en goed is.  

Ook politiek had Aristoteles andere inzichten dan Plato. De mens is voorbestemd om in gemeenschappen te leven, die om een bestuur vragen en die hem uitdagen om deugden als moed, eerlijkheid en rechtvaardigheid na te streven. Hij bestudeerde de Griekse stadstaten, classificeerde ze in monarchieën, aristocratieën en democratieën en kwam tot de conclusie dat een mengvorm van democratie en aristocratie zijn voorkeur wegdroeg. 

De wetten die mensen zelf maken zijn afhankelijk van plaats, tijd en omstandigheden en worden ingevoerd door een bestuur of een heerser in functie van het gemeenschappelijke goed en mogen niet in strijd zijn met het natuurrecht, aldus Thomas. Dergelijke wetten zijn nodig omdat de mens nu eenmaal zondig is en neigt naar eigenbelang. Net als Aristoteles kant hij zich tegen tiranniek gedrag van heersers. Rebellie tegen tirannen keurt hij zelfs goed op voorwaarde dat ze niet meer schade aanricht dan de tirannie zelf. Een revolutionair gedachtengoed zonder twijfel in een tijd dat vorsten meenden alleen aan God rekenschap te moeten afleggen. Aanvankelijk veroordeelde de kerk sommige van zijn geschriften maar 50 jaar na zijn dood werd hij gerehabiliteerd en zelfs heilig verklaard.In de vijftiende en zestiende eeuw leefde de belangstelling voor Aquino’s werk weer op, toen verscheidene theologen zijn werk bestudeerden en paus Pius V - een dominicaan - in 1567 Thomas de eretitel Doctor Ecclesiae (kerkleraar of -geleerde) verleende. In de 19de eeuw werd het neothomisme zelfs de officiële doctrine van de kerk.

Met wat denkwerk geloofde Thomas ook het bestaan van God te kunnen bewijzen en wel op 5 verschillende manieren. Zijn vijfde argument voor het bestaan van God is het intelligent design, dat  vandaag nog steeds door sommige christenen gebruikt wordt om het bestaan van God te bewijzen. In de natuur ziet alles eruit alsof het ontworpen is, dus moet er een ontwerper zijn en die noemen we god, luidt hun stelling.

Maar intussen heeft de biologie en de evolutietheorie van de darwinisten het ontstaan van het leven en de ontwikkeling ervan verklaard door natuurlijke selectie en daarin is geen plaats meer voor bovennatuurlijke uitleg. Dat Jezus geboren is uit een maagd zonder dat er DNA van een vader aan te pas kwam is biologisch uitgesloten. 

In zijn bestseller ‘The God Delusion’ (2006) noemt de Britse atheïst en darwinist Richard Dawkins het bestaan van een god een moedwillig volgehouden misvatting die wetenschappelijke bewijsvoering simpelweg negeert. Hij maakt brandhout van de vijf godsbewijzen van Aquino. Het intelligent design en de complexiteit in de natuur kan volgens de creationisten alleen het werk van een god zijn, maar kan volgens Dawkins wetenschappelijk worden verklaard aan de hand van de natuurlijke selectie in de evolutie. Daar is geen god meer voor nodig, betoogt hij. Dat God niet bestaat, kan hij niet bewijzen, maar de wetenschappelijke uitleg van de evolutietheorie en de biologie is beter dan het werk van een God volgens 'Occam's razor', het probleemoplossend principe dat stelt dat de eenvoudigste uitleg met het kleinste aantal aannames de beste is. In het geval van het intelligent design zijn er vele keren meer aannames nodig dan in de evolutietheorie. 

Storm met regenbuien

In Aquino merk ik een magere - dat zijn ze meestal - fietsreiziger op die aan de kant van de weg iets opdiept uit een van zijn fietszakken. Jawel, een regenjas. Te diep in gedachten verzonken, heb ik de buien die in de verte in een waas over de berghellingen hingen nog niet opgemerkt. Maar de afstand inschatten lijkt me moeilijk en of ze nu in mijn richting uitkomen of niet is een dubbeltje op zijn kant. Ik fiets gewoon verder, op goed geluk af. Monte Cassino is nu niet meer veraf. Maar nauwelijks enkele minuten later blazen enkele hevige windrukken me bijna van mijn fiets en vliegt alles wat licht en los is over de weg: een plastic zeil, een parasol van een terras, plastic stoelen. Nauwelijks een fractie later zit ik middenin een storm met striemende regenbuien. In een oogwenk ben ik doorweekt. Ik rep me naar een afdak bij een tankstation en hijgend breng ik mijn elektronisch materiaal uit mijn rugzakje in de waterdichte fietszakken in veiligheid. Enkele minuten later ontwaar ik door het dichte watergordijn een schim in een cape op een fiets. Het is warempel de fietsreiziger die daarnet aan de kant van de weg stond. “Vieni qui” wenkte ik hem toe, “qui non piove” (hier regent het niet). Hij is maar al te blij dat hij een schuilplaats gevonden heeft. Het water gutst van zijn regenponcho wanneer hij stil staat. Benoit heet hij, spreekt Frans en is op weg naar, jawel, Indië. In Brindisi zou hij de boot nemen, dwars door Griekenland fietsen en in Istanboel wat uitrusten, waar hij een afspraakje heeft gemaakt met zijn vriendin die vanuit Toulouse zou komen overgevlogen.  Een biologieleraar die speciaal een sabbatical heeft ingelast voor een fietsreis van zo'n 8000 km naar Indië. Ik schat hem vooraan in de veertig. Hij is klein en pezig, goedlachs met een flinke dosis zelfspot en relativeringsvermogen. Overnachten doet hij in een tent. Nu eens kampeert hij op een camping, dan weer  volkomen wild in de natuur. Wildkamperen is op het grootste deel van het Italiaanse grondgebied verboden, maar het wordt veelal gedoogd. Het bespaart je de kost van een b&b of een camping, je slaapt middenin de natuur en je kunt al eens genieten van het nachtleven van wilde dieren.Ik laat mijn bewondering blijken, maar voeg er meteen aan toe dat ik slapen op een comfortabele matras op mijn leeftijd belangrijk vind, en ik ook liever niet gestoord wordt door knorrende everzwijnen of nieuwsgierige zwerfhonden. Hij lacht, diezelfde morgen was hij holderdebolder met tent en hele inboedel weggevlucht voor een stel hysterisch blaffende honden. Argeloos had hij in het duister zijn tent opgeslagen op een wei van een hoeve verderop. De honden beschouwden hem als een indringer op hun territorium, die ze moesten verjagen. Hij was bang geweest, geeft hij meesmuilend toe.

Naar India op de fiets

Van zodra de regen wat minder hevig wordt, gaat hij op zoek naar een stopcontact aan de achterkant van de gesloten tankstationshop om zijn telefoon en gps op te laden. Hij vraagt me of ik al in Indië of Turkije geweest ben. Ik vertel hem over een wekenlange reis in 1977 in  in een verbouwde bestelwagen in Turkije, toen Erdogan nog lang niet aan de macht was  en  we nog ongehinderd langs de Syrische grens konden rijden, verpozen in steden als Adana en Gaziantep, verder rijden tot in Diyarbakir, hartje Koerdistan naar het uiterste oosten aan het uitgestrekte Van-meer en zo terug via Erzurum naar de steden aan de Zwarte Zee, Trabzon en Samson. Istanboel was toen al een gigantische metropool en een tussenstop voor India-reizigers, die ongehinderd door Iran en Afghanistan konden verder trekken tot in New Delhi. In Iran was de sjah nog aan de macht en Afghanistan beleefde zijn eerste republiek nadat de koning in 1973 door een coup was afgezet. Heel wat meisjes in Kaboel en Teheran liepen toen vrank en vrij in rokjes en jurkjes rond. Daar kwam in 1978 abrupt een eind aan met de Iraanse revolutie en de machtsgreep van de islamisten en de Ayatollahs en pas veel later in de jaren negentig in Afghanistan na de terugtrekking van de Russische troepen en de komst van de Taliban. Hij wil ook weten of ik in India geweest was. Ja, tweemaal, zeg ik, eenmaal in 1989 maakte ik een reis door Rajasthan, de Punjab, de Himalayastaten en de Gangesvallei en in 1991 reisde ik met de trein vanuit Mumbai door de Zuid-Indische staten Tamil Nadu, Kerala en Andhra Pradesh. Maar ik waarschuw hem: mijn ervaringen waren niet die van een fietsreiziger en hij kon zich maar beter online informeren over de verkeerssituatie bij avonturiers die daar al gefietst hadden. 

De storm gaat liggen en de regen bedaart tot een miezerige motregen. Ik krijg het koud en de beste manier om op te warmen lijkt me opnieuw te gaan fietsen. We nemen hartelijk afscheid, wensen elkaar een boeiende reis toe en nemen een selfie met zijn tweetjes als aandenken. Op naar Monte Cassino, vooral bekend om zijn benedictijnerklooster, dat op een heuveltop 500 meter boven de stad uittorent.

Benedictijnenklooster van Montecassino

 Het Benedictijnenklooster van Montecasino werd gebouwd door de stichter van de benedictijnerorde, Benedictus van Nursia (het huidige Norcia in Umbrië) in de zesde eeuw (zie onder Perugia). In dat klooster schreef Benedictus zijn kloosterregel, de Regula Benedicti. Monniken moesten volgens die regel drie geloften afleggen: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid aan de abt en zich toeleggen op 'ora et labora' (bid en werk). Benedictus verafschuwde luiheid, want ze was de vijand van de ziel, en daarom moesten alle monniken ook 8 uur per dag werken, ook die van adellijke afkomst, zoals hijzelf, die in hun oorspronkelijke thuisomgeving nauwelijks iets hadden uitgevreten. Het werk werd daar immers gedaan door lijfeigenen. Benedictus wordt vaak afgebeeld als een abt met een puntmuts, een zwart habijt en een beker met een slang. De legende wil dat de beker in kwestie wijn bevatte waardoor monniken in een klooster bij Rome gif hadden gemengd. Ze hadden hem aanvankelijk gesmeekt om hun abt te worden, maar toen hij instemde, vonden zijn regels op den duur zo streng, dat ze probeerden van hem af te geraken door hem te vergiftigen. Gelukkig voor Benedictus barstte de beker nog voor hij ervan had gedronken, een mirakel dus.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1944 werd het klooster jammerlijk vernield in een bombardement door geallieerde bommenwerpers. Hoe dat gebeurde, vertel ik straks. Maar het was bijlange niet de eerste keer dat het klooster werd verwoest. Dat gebeurde een eerste keer door Zotto, de militaire leider van de Longobarden in de zesde eeuw na Christus. In de achtste eeuw gaf paus Gregorius VII de opdracht om de abdij herop te bouwen, maar een eeuw later werd ze alweer geplunderd, ditmaal door Saracenen. De bloeiperiode van het klooster begon in de 11de eeuw met de abt Desiderius van Benevento, die later paus Victor III werd. De abdij kreeg een groot grondgebied van de paus dat werd versterkt met vestingmuren. De abt van de abdij werd in rang boven alle andere abten geplaatst en de abdij zelf bracht niet minder dan drie pausen voort. 

Maar in 1349 werd het klooster opnieuw door een verwoestende aardbeving met de grond gelijk gemaakt en moesten er onder de andere abdijen van de benedictijnen fondsen worden ingezameld om ze in de veertiende en vijftiende eeuw herop te bouwen. Maar zoals zovele kerkelijke gebouwen viel ze in 1799 ten prooi aan plunderingen door Franse troepen die na de revolutie ook in Italië op veroveringstocht waren. En in 1866 werd ze door de Italiaanse regering ontbonden en kreeg ze het statuut van een nationaal monument, weliswaar  onder de hoede van de monniken.

De bloedige 'slag om Montecassino'

Tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1944 werd het klooster vernield in een bombardement door geallieerde bommenwerpers. Monte Cassino lag op de Gustav Linie, een verdedigingslinie van de Duitsers tegen de oprukkende geallieerde troepen die uit het zuiden kwamen. Het Vijfde Amerikaanse leger onder leiding van Mark W. Clark had bij zijn landing in Salerno, ten zuiden van Napels, al hevige verliezen geleden en moest nu een doorgang naar Rome forceren. Dat kon via twee wegen: de Strade Statale 7, de oude Romeinse Via Appia van Napels naar Rome en de Strade Statale 6, door de vallei van de rivier de Liri, waar vandaag de autosnelweg A1 doorheen loopt en waar ook ik doorheen gefietst ben. De Via Appia liep langs de kust en door de streek rond Latina, de voormalige Pontijnse moerassen en de Duitsers hadden daar grote oppervlaktes grond opnieuw onder water gezet. Die optie werd uitgesloten. De toegang tot de Liri vallei bevond zich in Monte Cassino, maar daar moest even de rivier de Rapido worden overgestoken. Even verderop stroomafwaarts  vloeide de Rapido samen met de Liri en vormde er de Garigliano die zuidwaarts verder naar de Tyrrheense zee stroomde. De Duitsers hadden hun artillerie van de Gustavlinie op de flanken van de heuvels langs de vallei geïnstalleerd en hadden overal obervatieposten van waaruit ze de troepenbewegingen van de geallieerden konden volgen. 

De geallieerde bevelhebbers geloofden dat de Duitsers zich ook hadden teruggetrokken in het klooster, er een observatiepost hadden geïnstalleerd en hen van daaruit onder vuur namen, dat bevestigden ook enkele geallieerde piloten die eromheen hadden gevlogen. Maar dat bleek helemaal niet te kloppen. Op bevel van de opperbevelhebber, de Brit Alexander bombardeerden geallieerde bommenwerpers de kloostergebouwen. In de kelders bevonden zich 800 burgers, waarvan er 250 het leven lieten. Op dat ogenblik bevond de ingegraven Duitse artillerie zich op 300 meter afstand van het klooster. Later zouden de Duitse troepen de ruïnes wel gebruiken als onderdeel van hun verdedigingslinie.  

Het strekt ook de Duitse bevelhebber in Italië, maarschalk Kesselring tot eer dat hij vele kunstschatten van de abdij en  manuscripten in veiligheid liet brengen voor de grote veldslagen begonnen. Helaas gebeurde dat niet met de honderden burgers die zich in de abdij bevonden.  

In Monte Cassino hield de Wehrmacht 4 maanden stand  en sloegen drie van de vier offensieven af. Het was een van de bloedigste veldslagen in de oorlog. Aan geallieerde kant vielen bij de vier aanvallen  54.000 doden en gewonden.

Het waren uiteindelijk Poolse troepen die op 16 mei 1944  de Duitsers uit de heuvels rond het klooster verdreven. Daardoor kon het Britse achtste leger door de Duitse linies in de vallei van de Liri breken. Intussen hadden aan de andere kant van de vallei de speciale bergtroepen met artillerie op muilezels geladen van Algerijnse en Marokkaanse herkomst van de Franse generaal Juin op enkele dagen de Monti Auruci ten zuidwesten van de vallei veroverd. Daar bevond zich een minder sterke Duitse verdediging, omdat de Duitsers meenden dat het gebied veel te ontoegankelijk was voor een offensief met zwaar materieel. Maar De Marokkaanse ‘Goums’ beschikten over 4000 muilezels waarmee wel degelijk zware wapens konden worden getransporteerd. Op enkele dagen veroverden ze eerst de Monte Maio en daarna de Monte Petrella en het hele gebied van de Monti Aurunci. De Franse bergtroepen vochten aan de zijde van het vijfde Amerikaanse leger dat in het westen de rivier de Garigliano overstak en langs de kust verder optrok naar Terracina. De Duitse opperbevelhebber Kesselring moest In Anzio Duitse troepen weghalen om de gaten te dichten die in de Gustavlinie waren gevallen, waardoor het bruggenhoofd van het zesde Amerikaanse leger dat daar al maanden vast zat, makkelijk door de omsingeling kon breken. Nog geen drie weken later viel Rome in handen van de geallieerden. Het was de uitdrukkelijke wens van President Roosevelt dat dit zou gebeuren door Amerikaanse troepen. Generaal Clark rukte daarom zo snel mogelijk op naar Rome en negeerde daarmee de orders van de Britse opperbevelhebber Alexander om de terugtrekkende Duitse troepen de pas af te snijden. Daardoor kon het tiende Duitse leger uit een omsingeling ontsnappen en verder strijd leveren in midden- en Noord-Italië. Militaire experten zijn het eens dat dit een strategische blunder was van de Amerikanen.

Na de oorlog werd de Benedictijnenabdij op de heuvel van 519 meter heropgebouwd, alleen de bronzen deuren die in Constantinopel werden gegoten voor abt Desiderius in de elfde eeuw overleefden de verwoestingen. De inhoud van de archieven, de bibliotheek en enkele schilderijen waren door de Duitsers voor de veldslagen begonnen, in veiligheid gebracht. 

 

De stad Monte Cassino in de valei is een volkomen nieuwe stad, van de middeleeuwse bovenstad blijven alleen de ruines van de Rocca Ianula over.  De omgeving van Cassino ligt vandaag bezaaid met graven van gesneuvelde soldaten. Zo is er het enorme Cassino War Cemetary voor Commonwealth soldaten met meer dan vierduizend graven. Daarnaast is er het Polish War Cemetary, aangelegd in de vorm van een amfitheater met een groot kruis op een grasveld, waar meer dan duizend Poolse, Oekraïense en Wit-Russische soldaten liggen begraven. De meesten waren katholiek, maar er zijn ook orthodoxe christenen en Joden bij. Voor de vele Poolse toeristen die Rome en Vaticaanstad bezoeken is een bezoek aan dit kerkhof ook vaak op het reisprogramma, stel ik vast aan het aantal bussen met Poolse nummerplaat die in het stadscentrum van Monte Cassino staan geparkeerd.

Commonwealth War Cemetary in Monte Cassino

 

Na een kort oponthoud in een bar tegenover het station van Monte Cassino trek ik verder naar Venafro. Het is opgehouden met regenen, maar vele fietsstroken staan blank omdat de stadsriolen het water niet meer kunnen slikken. De rivier Rapido, die de geallieerden hier 79 jaar geleden ten koste van veel bloedvergieten uiteindelijk toch wisten over te steken, is hier vandaag een kolkende watermassa die de regen uit de bergen naar de vallei leidt. De SR 6 naar Napels, de Via Caselina is hier vanavond bijzonder druk en op vele stroken wordt er zelfs stapvoets gereden. Ik manoeuvreer zo goed ik kan tussen de auto’s, zenuwachtig getoeter trotserend tot de verkeersstroom weer op gang komt. Na 13 km stresserend verkeer kan ik in San Pietro Infine eindelijk links afslaan naar Venafro en het drukke, enerverende verkeer op de weg naar Napels achter me laten. Ik ben inmiddels in Campanië beland, de regio rond Napels en bevind me op de SS6 Diramazione via Caselina, letterlijk een aftakking van de via Caselina. De uitlopers van de Abruzzi komen hier heel dichtbij en ik klim langzaam over 5 km in het schemerdonker tot aan een tunnel die door een berg heen is gegraven en die gelukkig verlicht is. Wanneer ik uiteindelijk aan de andere kant tevoorschijn kom, bevind ik me alweer in een andere regio, Molise. Vanaf hier gaat het grotendeels bergaf tot aan de lichtvlek in de vallei voor me. Dat kan alleen maar Venafro zijn. Ik neem mijn intrek in een b&b op de eerste verdieping van een soort woonkazerne die uitkijkt op een binnenkoer. Mijn gastvrouw is zeer behulpzaam, maar haar twee keffers gaan wild tekeer. Ze beschouwen me als een indringer als ik met mijn fietszakken door de woonkamer stap. Ik krijg een ruime kamer die bij nader inzien een tot gastenverblijf heringerichte kinderkamer blijkt te zijn. De douche en badkamer is gemeenschappelijk, want in een tweede kinderkamer is een Italiaans koppel gelogeerd. In de badkamer laat ik het warme water van de douche over mijn kruin en verkrampte leden stromen en beleef weer eens het hoogtepunt van de dag. Daarna begeef ik me in de straten van het stadje, dat tot mijn verbazing nog een erg levendige indruk maakt op een doorsnee zondagavond. 

Venafro

Boven het historisch centrum torent het Castello Pandone uit. De oorsprong ervan gaat terug naar een Longobardische vesting uit de tiende eeuw, maar in de 14de eeuw kreeg het er drie torens bij en werd er een slotgracht rond gegraven. Enkele zalen van het kasteel worden nu gebruikt voor het Museo Nazionale del Molise. Maar op deze zondagavond wordt ikzelf naar het Palazzina Liberty gelokt via een stemmig verlicht pad, want daar komt het meeste volk vandaan. Het gebouw is een creatie van de Napolitaanse ingenieur-architect Luigi Mellucci en is in het begin van de twintigste eeuw gebouwd op de plaats waar een molen stond middenin een laghetto, het gemeentelijke meer. Het is in het begin van de eeuw in een eclectische neostijl opgetrokken. Na de oorlog was het een bioscoop, maar vandaag wordt het gebruikt voor evenementen en is het een multifunctioneel gebouw van de gemeente. Het werd in 2018 grondig gerestaureerd en ‘s avond krijgt het door zijn verlichting midden in een meertje een feeëriek aanzien. 

Palazzina Liberty met Laghetto by night, Venafro

 

Maar Venafro is vooral bekend om zijn kerken, niet om hun schoonheid, maar om hun aantal. Drieëndertig zou het stadje er tellen, de enkele op de hellingen van de Monte Santa Croce inbegrepen en het spreekt vanzelf dat de gemeentelijke en kerkelijke instanties niet de budgetten hebben om ze te onderhouden, laat staan te renoveren. Dat is ze aan te zien. De kathedraal, gewijd aan de hemelvaart van de heilige maagd, werd in de 11de eeuw gebouwd op de ruines van een vijfde eeuwse kerk in opdracht van bisschop Pietro van Ravenna en werd wel onlangs gerenoveerd. Daarbij werden de toevoegingen uit de baroktijd verwijderd, waardoor de gotische spitsbogen binnenin, de veertiende-eeuwse schilderijen en de Romaanse bogen aan de buitenkant weer tot hun recht komen.  Een echte barokkerk is de Annunziata, die werd gebouwd met het materiaal van een oud Romeins theater. Venafro is immers gebouwd op een oude Romeinse vestiging. De klokkentoren van de Anunziata samen met de klokkentoren van de Chiesa de Christo en het Castello domineren de postkaartachtige skyline van het kleurrijke historische Venafro dat mooi contrasteert tegen het graniet van de de meer dan 1000 meter hoge bergen als de Monte Santa Croce, de Monte Sambucaro en de Monte Cesima. In de tijd van keizer Augustus was Venafrum een colonia met alle voorzieningen uit die dagen. Er was een amfitheater, waarvan de resten nu nog zichtbaar zijn in het nieuwe stadsgedeelte in de citta romana en buiten de stad in de heuvels ligt het theater met een odeon. Tenslotte zijn er ook nog overblijfselen van een Romeinse aquaduct te zien, die de stad in de oudheid bevoorraadde met water uit de bronnen  van de rivier de Volturno die zich 300 meter hoger in de bergen bevinden bij Roccetta. De aquaduct was 30 km lang en loopt grotendeels ondergronds en komt aan de oppervlakte bij bruggen over valleien of waterlopen. Op een bepaalde plaats in de stad is over de viaduct gewoon een brug gebouwd voor voetgangers en autoverkeer.