Vrijdag 2 september: door Avellino naar Melfi in Basilicata

 

Met een halflege maag ga ik slapen en wordt ‘s morgens gewekt door een concert van kraaiende hanen voor ik mijn ochtendjob voor het persagentschap aanvat. Ik haal me enkele fruitsapjes uit de koelkast en duw de luiken van mijn raam open. Het uitzicht is adembenemend. De zon schijnt op de grijswitte kalkrotsen van de  Monti Picentini waarvan de toppen in de wolken steken. Op de hellingen met de wijngaarden, de olijfgaarden en enkele bergdorpen schuiven hun schaduwen langzaam deze richting op, voortgedreven door de westenwind. Tussen de Monti Picentini en het Parco del Partenio ligt een van hieruit onzichtbare vallei, waar Avellino moet liggen, de hoofdplaats van de gelijknamige provincie.  Achter de bergen nog verder in het westen liggen de baaien van Napels en Salerno, de Vesuvius, de necropolis  Pompeï en de schilderachtige Amalfikust. 

Ik rij de landweg op in zuidelijke richting dwars door Irpinia naar de contrade Vallicelli en Braudiano  en sla aangekomen op de  SS400 linksaf richting Leoni. Mijn eerste bestemming die dag is Sant Angelo dei Lombardi, 15 km verderop, op een zijweg die verder de bergen in loopt. Ik wil een kijkje nemen in de twaalfde eeuwse abdij van San Guglielmo al Goleto. Of tenminste wat daarvan overblijft. Het citadelstadje ligt op 850 meter hoogte en de laatste steile kilometer ernaartoe moet ik enkele keren van de fiets. Ik bevind me hier op het hoogste punt van de passage door de Apennijnen. 

San Guglielmo al Goleto met Capella di San Luca in Sant Angelo dei Lombardi

San Gugliemo al Goleto

San Guglielmo di Montevergine, de stichter van de abdij, was afkomstig van Vercelli in een adellijke familie en wou na een pelgrimstocht naar Santiago de Compostella een tweede ondernemen naar Jeruzalem. Maar op weg naar Jeruzalem werd hij in Zuid-Italië door rovers overvallen. Dat zag hij als een teken gods en vestigde zich als kluizenaar op de Monte Virgiliano in het hedendaagse Parco Partenio. Later verhuisde hij naar Goleto waar hij als benedictijn een klooster stichtte. 

De abdij van San Gugliemo al Goleto werd in de twaalfde eeuw gebouwd  en werd gerund door abdissen. Er was een groot klooster voor nonnen en een kleiner klooster voor mannen, een boerderij, allemaal gebouwd rond de Chiesa del Santissimo Salvatore, waarvan alleen nog resten zijn overgebleven. Het juweeltje van het kloostercomplex is de Capella di San Luca, die in 1255 werd gebouwd en was bedoeld als onderdak voor een relikwie van de evangelist Lucas. Er zijn fresco’s bewaard die het leven van de heilige Guglielmo afbeelden en medaillons van de abdissen Scolastica en Marina. Het toeval wil dat een aardbeving het complex vernielde in 1732, een jaar nadat de toen 22-jarige Napolitaanse componist en violist Giovanni Battista Pergolesi, bekend van het ‘Stabat Mater’,  zijn eerste muziekdrama ‘La conversione e morte di San Gugliemo’ opvoerde in het klooster van Sant’Agnello Maggiore in Napels.

Het oudste gebouw van Sant Angelo is het tiende-eeuwse Castello Longobardo met zijn massieve vierkanten vestingtoren, die het stadje domineert. Behalve de ruïne van de abdij, de kapel en de vestingtoren ogen de huizen in het stadje opvallend recent. De reden ligt voor de hand: het stadje werd in de aardbeving van 1980 grotendeels verwoest. Ik geniet nog even na van het panoramische uitzicht op de Monti Picentini en het heuvelachtig plateau van de Alta Irpinia in het zuiden. Daarna laat ik me op mijn fiets zachtjes naar beneden glijden uit dit oord waar de vroege middeleeuwen nog enkele sporen nalieten.

Lioni

  Mijn volgende halte is Lioni, 10 km verderop en 300 hoogtemeters lager, grotendeels in dalende modus overbrugd  in een twintigtal minuten geklaard. Het is lunchtime en ik zoek een plaatsje waar ik mijn broodjes kan verorberen, die ik vanmorgen in de bar van een tankstation langs de SS400 heb gekocht. Na een korte verkenning van de stad heb ik een zitbank onder enkele bomen uitgekozen die uitkijkt op een wat bizarre stenen vlakte met aan de ene kant een ongewone zeshoekige kerk met een ronde koepel en een arcade tegen de voorgevel. Dit is het Santuario di San Rocco, een creatie van de Italiaanse architect Giovanni Muzio naar het model van een andere kerk die hij heeft ontworpen, de Basilica of the Anunciation in Nazareth, Palestina.

Santuario di San Rocco, Lioni

San Rocco, beschermer tegen de pest 

San Rocco is een veertiende-eeuwse Franse heilige uit Montpellier van adellijke komaf die beschermt tegen de pest en andere besmettelijke ziekten. En, zoals vaak bij heiligen, schonk hij al zijn bezittingen weg, vertrok op een pelgrimstocht naar Rome en genas hij onderweg talloos veel slachtoffers van de pest. Zelf werd hij ook besmet met de pest, maar een hond kwam zijn wonden likken en bracht hem brood. Daarom is hij ook de beschermheilige van de honden. Op 16 augustus wordt in heel Zuid-Italië San Rocco herdacht. Zo ook hier in Lioni, waar die dag elk jaar een processie rondtrekt waarin zijn beeld wordt rondgedragen, want ook hier moet hij, althans volgens het volksgeloof, lang geleden, de pest hebben verdreven. Volgens die legende zou hij in een mantel met een staf en een rood kruis op zijn borst aan de stadspoort zijn verschenen en van huis tot huis zijn gegaan, de zieke slachtoffers hebben verzorgd en bij de overledenen hebben gebeden. De pest verdween, maar de geheimzinnige weldoener was spoorloos, bij een kapel buiten de stad bleef alleen een gloeiend licht achter. Bedevaarders komen daarom elk jaar naar het feest op de stenen vlakte afgezakt. Het feest van San Rocco is zonder twijfel cultureel erfgoed in de hele zuidelijke regio.  Het belangrijkste Santuario voor San Rocco bevindt zich in Tolve bij Potenza, dat niet alleen op 16 augustus, maar ook op 16 september pelgrims ontvangt uit heel Zuid-Italië.

-------------------------------

 Aan de andere kant van het plein staat tussen een aantal fonteinen het standbeeld van een leeuw, die Lioni zelf verzinnebeeldt.  De piazza en het heiligdom moeten de hergeboorte van de lokale gemeenschap symboliseren na de verwoestende aardbeving van 1980. Lioni lag, net als Sant Angelo dei Lombardi  vlakbij het epicentrum van deze aardbeving. De hele historische binnenstad lag in puin. Er vielen toen in heel Irpinia 3000 doden en 9000 gewonden; 280.000 mensen waren op slag dakloos. De Apennijnen zijn een seismisch zeer actief gebied. De hevigste aardbevingen van laatste zestig jaar hadden plaats in die ruggengraat van de laars : Irpinia in de zuidelijke Apennijnen (1980), L’Aquila in de Abruzzen (2009) en Norcia in de Monti Sibellini (Marche, 2016; zie onder Perugia). Twee tectonische platen, de Tyrrheense en de Adriatische, ontwikkelen langs de breuklijnen van de Italiaanse ruggengraat die de Apennijnen zijn, hun activiteit. 

Niet iedereen is zo gelukkig met de stenen vlakte in Lioni, zo blijkt uit een getuigenis in het plaatselijke ‘parochieblad’ ‘La voce del villaggio’. Daarin beklaagt een gemeenteraadslid zich dat het nieuwe plein zijn ziel verloren heeft, dat het bijhorende stadspark met zijn eeuwenoude bomen, waar het in de hete zomer koel vertoeven was, is verdwenen. Naast het heiligdom voor de heilige Rocco, werd een compleet nieuwe Sint-Bernardinokerk gebouwd en werden de Maria Assunta, de Maria del Piano, de Annunziata, de Antonius van Padua-kapel en de Carlo Borromeokerk volledig volgens het oorspronkelijke model heropgebouwd. De wederopbouw gebeurde met staats- en regionale fondsen, kerkelijke en diocesane fondsen en vrijwillige giften van particulieren. 

En als ik even mag: dat er in de jaren 1980 en 1990 van de vorige eeuw nog zoveel geld gestopt werd in de bouw en heropbouw van zoveel kerken in een relatief klein Zuid-Italiaans stadje is nogal confronterend voor een Noord-Europeaan in wiens regio zoveel kerken in onbruik zijn geraakt, leeg staan of een andere bestemming kregen.

Ik zet mijn rit verder op de SS7dir naar Melfi langs het stuwmeer van Conza en door de vallei van de Ofanto. Het stuwmeer is gevormd door een stuwdam op de bovenloop van de Ofanto en voorziet de streek van elektriciteit. De etappe schiet goed op want het dalen blijft aanhouden van 550 tot ongeveer 300 meter, waar de Fiumara di Atella in de Ofanto stroomt terwijl we afwisselend in de regio Campania en Basilicata rijden. De grens tussen beide regio’s volgt hier de loop van de Ofanto. Het laatste stadje in Campania is Calitri dat als een veelkleurig lappendeken hoog over een heuvelrug is gespreid. Vanop de weg is in de verte het Castello te zien en het historisch centrum, dat evenzeer werd geteisterd in de aardbeving van 1980.

Na wat hobbelig onverhard terrein waar het oude wegdek van asfalt is weggeschraapt met bulldozers kom ik na de samenvloeiing van Ofanto en Atella definitief in Basilicata terecht.  Verderop sla ik linksaf naar Monticchio langs de Strada provinziale ex401. Hier gaat het weer hard bergop en al snel besef ik dat ik onvoldoende water in voorraad heb.  Op mijn weg naar Melfi kom ik gelukkig nog voorbij een apotheek, waar de apothekeres haar winkel aan het sluiten is. Ik vraag haar heel vriendelijk of ik wat water uit de kraan meekrijg. Het parelende zweet op mijn gezicht maakt indruk en ze komt onmiddellijk terug met een anderhalveliterfles uit de koelkast en een fruitsap. Gratis zegt ze en ‘molto coraggio’. 

Panorama en dazen

Dit is een provincieweg wat betekent dat men het hier niet zo nauw neemt met de stijgingspercentages. Steile stroken van 10% en meer zijn op deze weg naar Melfi geen uitzondering. De weg, de Via Monticchio, slingert zich in bochten 12 km lang over de westelijke flank van de uitgedoofde vulkaan de Monte Vulture (1326 m). Het is tussen 5 en 6 uur in de namiddag en ik hou even halt in een bocht met een panoramisch uitzicht over de heuvelachtige hoogvlakte van Irpinia en de donkere beboste oostelijke hellingen van de Appenijnen die in de schaduw liggen, terwijl de zon  in het westen er boven uit komt. Tussen 600 en 700 meter zijn de heuvels hier kaal. Hoog in de lucht schreeuwt een wouw. Wanneer ik tijdens een video-opname met mijn telefoon  in een wijde bocht naar het oosten zwenk, krijg ik bovenop een kale heuvel een verlaten boerenhuis zonder dak en ramen in het vizier. Troosteloos overgelaten aan het verval en de natuurelementen. 

Ik drink nog wat en zet een kleine daling in, die even later weer overgaat in een klim waar maar geen einde lijkt aan te komen. Terwijl ik me tussen de bossen in het zweet fiets, voel ik opeens een pijnlijke prik in mijn nek.  Een zwerm dazen heeft de achtervolging ingezet. Een tweede prik volgt op mijn kuit. Ik word hier hoorndol van en probeer ze uit alle macht van mij af te schudden. Maar met deze helling bergop is dat onbegonnen werk. Die verdomde bijtvliegen weten natuurlijk dat ze hun slachtoffers onder de veel tragere klimmers moeten kiezen. En net zoals bij de muggen zijn het de vrouwtjes die op bloed uit zijn. Mensenbloed of paardenbloed, maakt niets uit. Dus stop ik en zwaai met een shirt uit mijn fietszak om me heen.  Onbegonnen werk. Ik spring weer op mijn fiets en na 5 minuten blijken de laatste de achtervolging te hebben opgegeven.  Ik ben intussen over het hoogste punt heen en ik voel de adrenaline wegtrekken, twee pijnlijke bobbels rijker. Ik verpoos even en boek mijn b&b in Melfi. 

Castello van Melfi

Enkele kilometers fiets ik door de kastanjebossen  als eensklaps het indrukwekkende Castello van Melfi opdoemt bovenop de kale top van een heuvel. De vesting werd oorspronkelijk gebouwd door de Normandiërs in de elfde eeuw en telt tien torens en vier ingangen. Ze ligt op een strategische positie, want Melfi is zowat de westelijke toegangspoort naar Puglia. Het kasteel van Melfi onderging verschillende verbouwingen in de loop van de eeuw en overleefde ongeschonden zware aardbevingen. Van de vier ingangen is er nog één in gebruik via een brug die over de omwalling. Uit de tijd van Charles II van Anjou die vanaf 1278 het kasteel verbouwde, dateren de stallen en de troonzaal, waarin het museum is ondergebracht. Het was de officiële residentie van zijn vrouw Maria van Hongarije. Binnen de muren en tussen de tien torens werd tussen de 16de en 18de eeuw een paleis gebouwd. Tot 1950 behoorde het kasteel toe aan opeenvolgende adellijke families zoals de Acciaioli uit Florence, de Caracciolo uit Napels en de Doria uit Genua.  En hoewel Melfi nu een onooglijk banaal provinciestadje is, bepaalden de heersers over Zuid-Italië hier binnen de muren van deze burcht meermalen de loop van de geschiedenis. 

Het Castello van Melfi

De Normandiërs grijpen de macht in de elfde eeuw, in Melfi wordt Zuid-Italië herverdeeld

In de elfde eeuw moesten de Longobarden geleidelijk aan de macht afstaan aan hun vazallen, de Normandiërs, die hun eerste hoofdstad in Melfi vestigen. Maar hoe kwamen die Normandiërs hier in Zuid-Italië terecht? Historici veronderstellen dat de Normandiërs die zich hier in Zuid-Italië kwamen vestigen, afstamden van de Noormannen. In de 9de en 10de eeuw waren de vikingen de schrik van de westelijke Europese kusten. Ze plunderden de nederzettingen langs de kusten en rivieren van Denemarken tot de Pyreneeën en sleurden de buit uit kerken, kastelen en abdijen mee naar Scandinavië. Een van hen was Rollo, die In 911 met een grote vikingenvloot het toenmalige Parijs (het huidige Isle de la Cité) belegerde. Maar toen hij ook Chartres probeerde in te nemen werd hij door een Frans leger verslagen.  Karel de Eenvoudige (Carolus Simplex), de Karolingische koning van West-Frankenland, bood Rollo in ruil voor zijn loyauteit een gebied aan bij de monding van de Seine met Rouen als hoofdplaats. Rollo bekeerde zich tot het christendom en huwde de dochter van de Frankenkoning, Gisella. Zijn belangrijkste opdracht bestond erin in zijn buffergebied te beletten dat andere vikingbendes de nederzettingen van de Franken bleven terroriseren. Zijn Noormannen integreerden zich in de plaatselijke Frankische bevolking.  Rollo werd de eerste hertog van Normandië en was de overgrootvader van Willem de Veroveraar, die meer dan een eeuw later in de slag bij Hastings (1066) de Britten versloeg. Dat een aantal Normandische krijgsheren uiteindelijk in Italië belandden is te wijten aan het bestaande erfrecht onder de Normandiërs. Voor de jongere zonen van de plaatselijke adel was er weinig toekomst omdat de hele erfenis naar de oudste zoon ging. Daarom gingen ze uitzwermen over Europa of namen deel aan kruistochten.

De Normandiërs die in Zuid-Italië belandden, waren pelgrims die uit Jeruzalem kwamen en die de Longobardische prins Guiamar hielpen de Sarazenen te verjagen uit het hertogdom Salerno. Ze ontpopten zich tot geduchte huurlingen die in de elfde eeuw afwisselend vochten voor de Longobardische prins- en hertogdommen Salerno, Capua, Napels en Bari. Eerst bevochten die vorstendompjes elkaar, later vormden ze front tegen de Byzantijnen en de Saracenen. UIteindelijk kreeg de Normandiër Ranulf Drengot in 1030 een vazalgebied in Aversa in leen van de hertog van Napels en liet ridders met hun legertjes overkomen uit Normandië. Onder hen enkele zonen van Tancred de Hauteville. Stamvader Tancred liet 12 zonen na bij 2 vrouwen. Stilaan gingen ze door oorlogen in dienst van Longobarden, huwelijken en allianties hun machtsbasis uitbreiden, te beginnen met de inlijving van het prinsbisdom Capua. Eerst trokken ze in een christelijk leger onder leiding van de Byzantijnse keizer Michael IV ten strijde tegen de Sarazenen. Daarna keerden ze zich tegen de Byzantijnen en veroverden ze Apulië. 

De herverdeling van Zuid-Italië speelde zich hier  in de burcht van Melfi af. Een eerste belangrijke stap werd gezet in 1043 toen de sterke man van Zuid-Italië, de Longobardische prins Guaimar IV van Salerno, die intussen ook in Amalfi, Sorrento en Capua heerste,  de Normandische huurlingen, die op de Byzantijnen grondgebied hadden veroverd in Apulië. een wettelijke status bezorgde. Hij verdeelde de veroverde gebieden onder twaalf Normandische graven (comites), die als zijn vazallen de gebieden in leen kregen. Guillaume Bras-de-Fer en daarna Drogo  Hauteville, zonen van Tancred de Hauteville werden tot graaf van Apulië benoemd. 

Toen de Normandiërs in de slag bij Civitate een pauselijk leger hadden verslagen dat de steun had gekregen van de Duitse keizer, erkende paus Nicolaas II, weer op het kasteel van Melfi, in een feodale overeenkomst van 1059 alle Normandische veroveringen. Tegelijk werd een andere zoon van Tancred, Robert Guiscard erkend als hertog van Apulië en Calabrië, maar tegelijk ook als vazal van de Heilige Stoel. Zijn oudere broers Guillaume Bras-de-Fer en Drogo waren inmiddels gestorven. In ruil moest Guiscard de paus bescherming beloven en werd hij de bondgenoot van de paus in zijn strijd tegen de Duitse en Byzantijnse keizers.  Om de banden met de Longobarden aan te halen was Guiscard ook al getrouwd met de dochter van Guaimar IV. 

Melfi werd ook uitgeroepen tot de hoofdstad van het hertogdom Apulië. Tegen 1080 hadden  de Normandische clans Hauteville vanuit Melfi en de Drengots vanuit Aversa ongeveer heel Zuid-Italië in handen. Apulië, Calabrië, Gaeta, Bari, Amalfi werden veroverd op de Byzantijnen; Capua, Salerno en Benevento op de Longobarden. Robert Guiscard voerde vanaf 1061 samen met zijn jongere broer Roger I een oorlog tegen de Saracenen om ook Sicilië in te palmen. 

Ook de volgende vier concilies hadden plaats in Melfi. Tijdens het derde concilie in 1089 lanceerde paus Urbanus II het idee om een kruistocht naar het Heilig Land te organiseren om de Turkse Seldjoeksen uit Jeruzalem te verjagen. Tijdens het vijfde concilie in 1130 lag het schisma in de kerk open en bloot. Paus Innocentius II werd gesteund door de Franse en Engelse koning en de Duitse keizer, de tegenpaus Anacletus II door de Normandische beschermheer, Roger II, koning van Sicilië.

 

Zuid-Italië na de veroveringen door de Normandiër Robert Giscard

Paus NIcolaas II kroont Robert Guiscard tot hertog van Apulië en Calabrië

Urbanus II roept op tot de eerste kruistocht in Melfi

Er hadden in het kasteel ook vijf pauselijke concilies plaats. Met de Normandische hertogen als beschermheren en tegelijk vazallen van de paus, voelden de pausen zich in Melfi thuis. Tijdens het derde concilie in 1089 lanceerde paus Urbanus II het idee om een kruistocht naar het Heilig Land te organiseren om de Turkse Seldjoeken uit Jeruzalem te verjagen. 

Het idee van een kruistocht tegen de islam was niet nieuw. De islamitische Seldjoeken vormden niet alleen een bedreiging voor de christelijke pelgrims die naar het heilige land trokken en voor de christelijke gemeenschappen in het Midden Oosten, maar ook voor het Byzantijnse keizerrijk dat in 1071 een beslissende veldslag had verloren in Oost-Anatolië tegen de Seldjoekse sultan Alp Arslan. Het gevolg was dat en groot deel van Klein-Azië, de achtertuin van Constantinopel, verloren ging voor Byzantium. In datzelfde jaar hadden de Byzantijnen Bari, het laatste bolwerk van hun Zuid-Italiaanse kolonie aan de Normandiërs moeten laten. Daarmee kwam een einde aan het zogenaamde Byzantijnse Catepanate dat honderd jaar lang vanuit Bari over Zuid-Italië had geregeerd en aan eeuwenlange Grieks-Byzantijnse aanwezigheid in Zuid-Italië sinds de herovering door keizer Justinianus in de zesde eeuw. 

In Constantinopel had de ‘usurpator’ Alexios I Komnenos in 1081 de macht gegrepen. Onder hem en zijn opvolgers van de Komnenos-dynasties beleefde Byzantium een korte heropleving als regionale macht. Alexios drong herhaaldelijk aan op steun uit het Roomskatholieke West-Europa tegen de Seldjoeken. In paus Urbanus II, die er een win-win in zag, vond hij een luisterend oor. Hij hoopte met die steun aan Byzantium ook een stap te zetten naar een hereniging van de kerk onder het pauselijk gezag in Rome.  In 1054 hadden de Oosters orthodoxe kerken zich immers afgescheurd van de Rooms-Katholieke Kerk. Er waren niet alleen geschillen tussen de aanhangers van de Latijnse en van de Griekse liturgie, er was ook kerkrechtelijk een kloof ontstaan. De Oosterse kerken erkenden vijf patriarchale zetels : Rome, Constantinopel, Alexandrië, Jeruzalem en Antiochië zoals die door de Byzantijnse keizer Justinianus in de zesde euw waren ingesteld en betwistten het gezag van Rome. Het conflict werd op de spits gedreven toen de paus in Zuid-Italië in Griekse kerken de Latijnse liturgie verplichtte, waarop de Patriarch van Constantinopel de Latijnse kerken in zijn thuisstad liet sluiten. Er volgden een reeks wederzijdse excommunicaties en verwijten van godslastering en meningsverschillen bleven door de eeuwen heen aanhouden over de positie van de Heilige Geest, de scholastieke bijdrage van Thomas van Aquino enz. Bovendien verplichtte de Latijnse kerk het celibaat bij priesters, de Orthodoxen niet.  Het is sindsdien nooit meer goed gekomen. 

De oproep voor een eerste kruistocht van Urbanus werd  overal door priesters en monniken gepredikt en vond bijzonder veel gehoor bij de armste lagen van de bevolking, die gekweld door armoede en soms hongersnood niet veel meer te verliezen hadden. Een van de predikers was Pierre L’Hérémite uit het Noord-Franse Amiens, waar hij trouwens een standbeeld heeft. Hij wachtte niet tot de ridderstand en de adel zich begon te organiseren, maar preekte over zijn pelgrimstocht naar Jeruzalem en boeide vele duizenden geloofsgenoten met zijn opzwepende verhalen, die hun have en goed in de steek lieten en hem volgden. Vanuit Frankrijk, de Lage Landen en Keulen trok hij met een  ongedisciplineerde volksleger naar het Heilige Land. Het stond in de sterren geschreven dat dit uit de hand moest lopen. Opgehitst door enkele fanatieke predikanten, die de kruisvaart tegen de vijanden van de christenen ruim interpreteerden, koelde de Volkskruistocht op zijn weg naar Jeruzalem zijn woede op  Joodse gemeenschappen in het Rijnland. De ravitaillering liep in het honderd, zodat de kolonnes kruisvaarders een gesel werden voor de voedselvoorraden in dorpen, steden en boerderijen waar ze passeerden.  Ze sloegen aan het plunderen, richtten een slachtpartij aan in de de Hongaarse stad Semlin en legden Belgrado in as. Aangekomen in Constantinopel begonnen ze ook daar te plunderen, zodat de keizer ze over de Bosporus zette, waar ze raids uitvoerden op kleine steden van het Turkse binnenland. De hele volkskruistocht kende een tragische afloop. Uiteindelijk werden ze bij Civitot in een hinderlaag gelokt en in de pan  gehakt door sultan Kiliç Arslan. Weinigen zouden het overleven. De eigenlijke kruistocht met ridders en voetknechten blies verzamelen in Constantinopel en had meer succes. Na de verovering van een deel van Anatolië en de Levant met de grote stad Antiochië veroverde het kruisvaardersleger Jeruzalem in juli 1099 na een wekenlang beleg. Er werden vier kruisvaardersstaten gesticht langs de kust van de Levant: Tripoli, Antiochië, Edessa en Jeruzalem en Byzantium kreeg een deel van Klein-Azië opnieuw in handen. 

 

Na wat zoeken kom ik in het ora blu (l’heure bleu) net voor het schemerdonker bij mijn b&b aan. Het is het eerste van een aantal b&b’s waarbij toegang tot het etablissement en tot de kamer volkomen met via sms doorgespeelde codes geregeld wordt. De eigenaar heb ik nooit gezien of gehoord. Het enige contact dat ik in vivo had was met een serveerster in de ontbijtruimte de volgende dag met wie ik de betaling regelde. Zelfs een discussie over de afgesproken prijs met de eigenaar gebeurde via e-mail. En toch weet ik hoe die eigenaar eruit ziet want achter de ontvangstbalie staat hij op een reuzengrote foto te pronken samen met een breed grijnzende Silvio Berlusconi. Hmm, als er nu één Italiaanse politicus is waarmee ik nooit ofte nimmer samen op de foto zou willen dan wel deze corrupte populist en neoliberaal die politiek opvatte als zelfbediening, wetten liet stemmen om zijn privé-imperium uit de greep van het gerecht te houden en zijn media gebruikte als propagandakanalen. 

Het is vrijdagavond en ik moet mijn reserves weer aanvullen na tweemaal de Apennijnen te zijn opgereden op één week tijd. Ik begeef me dus naar één van de populairste restaurants van het stadje en verorber er een menu met achtereenvolgens een bord cannelloni met spinazie en pecorino, agnello con salsa di limone met patate  en een panna cotta als dessert. Met een kwart litertje rode huiswijn 19 euro alles inbegrepen aub. Dit kost bij ons 50 euro, maak ik mij de bedenking. Ik geef de cameriere een mooie fooi en prijs het lekkere eten.