24 augustus 2022: Van de Maremma naar Tarquinia
Vandaag begint mijn eigenlijke fietsreis, deel II. Ik neem hartelijk afscheid van Frauke en rij met mijn fiets nog steeds op de neergeklapte achterbank vanop de flanken van de Amiata naar de kustvlakte en arriveer tegen de middag in Fonteblanda. Ik krijg er een warme ontvangst door het Sardische koppel, en ik slaag er zowaar in om min of meer in het Italiaans een gesprek te voeren over mijn reis en over Fraukes kinderen. Na lang aandringen overtuigen Zio en Zia - oom en tante, zo noem ik ze voortaan gemakshalve - me om aan te schuiven voor de lunch. Zoveel gastvrijheid van mensen die je zelf een dienst aanbieden ben ik niet gewoon en ik put me uit in dankbetuigingen. Mijn oude Saab parkeer ik op een braakliggend terrein naast hun huis, waar ik hem de komende weken wat rust gun. Ik sleep mijn fiets vanop de neergeklapte achterbank uit de kofferbak en check hem nog eens grondig. Nadat ik mijn fietszakken heb aangegespt, geven Zio en Zia me een fles water mee om de eerste schok van de hitte te doorstaan en wuiven mij uit. Mijn eerste rit loopt min of meer evenwijdig met de kust dwars door het zuidelijke deel van de Maremma naar Lazio, de regio van Rome.
De Maremma
De Maremma is een smalle kustvlakte met heuvels landinwaarts die zich uitstrekt van Livorno en Pisa in Toscane tot in Tarquinia in het noorden van Lazio over zo’n 160 km. In de vlakte worden vandaag tomaten, meloenen, watermeloenen en andere tuinbouwgewassen gekweekt. Maar vroeger was dit half gras- half moerasland en graasde hier vooral een soort langhoornig vee en werden er paarden gefokt. Een soort plaatselijke cowboys te paard, de butteri, hoedden het vee en pasten op de paarden. Vandaag zijn ze nog te bewonderen in folkloristische feesten in plaatsen als Tarquinia, Tuscania en Alberese. Wie nog een idee wil hebben van hoe de Maremma er lang geleden uitzag, kan terecht in het Parco Naturale della Maremma dat zich uitstrekt van het vestingstadje Talamone in het zuiden (vlakbij Fonteblanda) tot in Principina a Mare in het noorden. In Alberese kan je je auto achterlaten en met een bus naar het vredige strand van Marina di Alberese rijden dwars door geurige pijnboombossen die zich uitstrekken tot aan het strand. Of je kan ook wandelingen maken over de heuveltoppen van de Monti della Uccellina naar het strand van Portovecchio en langs kliffen naar de baai van Cala di Forno. In het noorden van het park ligt de monding van de rivier de Ombrone en een moerasgebied, de Paludi della Trappola, waar je tal van watervogels kan spotten. De Paludi geven een beeld van de Maremma voor de grote drooglegging van de moerassen onder het fascistische bewind in de jaren dertig. De streek werd toen geteisterd door malaria en ontvolkte. Met de drooglegging werd de streek weer bewoonbaar. Het park is een maagdelijk stuk Maremma en biedt zoveel meer dan de parasol- en strandzetelstranden van de lido’s die grote delen van de kust van Toscane en Lazio aan het massatoerisme hebben opgeofferd.
Butteri, de cowboys van de Maremma, 19de-eeuws schilderij van Giovanni Fattori
Fonteblanda ligt aan de zuidelijke rand van het Park. Het is vandaag snikheet en ik wil koste wat kost de Via Aurelia ofte de Strada Statale 1 vermijden, een baan met vier banen en een smalle rijstrook voor fietsers, waar auto’s tegen 110 km/uur voorbij scheuren. Op aangeven van zio rijd ik in een wijde boog evenwijdig met de Aurelia naar Capalbio, een stadje landinwaarts. De Aurelia is een kustweg die oorspronkelijk een heirweg van de Romeinen was. Vandaag bestaat hij zoals wel vaker het geval is met Strade Statale - zo noemen ze hier de rijkswegen (Nl) of staatsbanen (B) - in Italië uit stroken die verbreden en versmallen, nu eens de status van expressweg (vierstrokenweg met of zonder middenberm) krijgen en tien kilometer verderop weer een autosnelweg worden, waar het strikt verboden is voor fietsers. Even verderop splitst hij zelfs in een autosnelweg en een rustiger stuk weg met twee rijstroken, verkeerslichten en snelheidsbeperkingen, waar fietsen wel relatief comfortabel kan. De logica is eenvoudig: op autosnelwegen mag niet worden gefietst. Er staat dan ook meestal een verbodsteken voor fietsers op de plaats waar de autosnelweg begint, maar - en dat is wel verwarrend - lang niet altijd bij elke oprit. Op een expressweg daarentegen mag worden gefietst op eigen risico en als er geen alternatief is, maar het blijft gevaarlijk en stresserend, vanwege het drukke, snelle verkeer. En om de verwarring compleet te maken: op andere vierstrokenwegen dan weer niet, omdat je als fietser een rustiger strada provinziale kan nemen die dezelfde richting uitloopt. Kortom, voor buitenlanders blijft het gissen en uitkijken naar verkeersborden die wat meer vertellen.
Voor Italianen is dat nauwelijks een probleem, want die fietsen toch nauwelijks, en als ze het doen, rijden ze zonder bestemming op minder hectische wegen met eindbestemming hun wagen met fietsdrager of de voordeur van hun huis of appartement. Ze fietsen recreatief en dat gebeurt meestal op koersfietsen of mountainbikes en dan vooral op vakantiedagen en in het weekend.
Op de Aurelia daarentegen probeer je angstvallig niet buiten het smalle ‘moordstrookje’ te gaan rijden. Fiets je toch even links van de witte streep dan zal de auto die in je rug komt aanzoeven wel uitwijken, behalve als er rechts van hem op de linkerrijstrook een andere auto inhaalt, dan toetert hij je wel weer terug op je moordstrook. Tenminste als je van het opschrikken geen onverhoedse felle ruk aan je stuur geeft zodat je in de berm belandt. Kortom, zonder een flinke dosis koelbloedigheid red je het niet.
Om zo min mogelijk langs deze dodenbaan te hoeven fietsen rij ik dus in een wijde boog tot in Capalbio, een middeleeuws stadje bovenop een bosrijke heuvel, dat op zichzelf al de moeite van een bezoekje waard is, want zo meldt het naambordje: het is 'Uno dei Borghi piu belli d’Italia'. Naarmate ik Capalbio nader, begin ik me te realiseren dat de vlakke kustwegen achter mij liggen. Hier ben ik aan mijn eerste beklimming van de reis toe. Capalbio is een ommuurd vestingstadje met een imposante burchttoren die boven alles uitsteekt. En aangezien het stadje meer dan 200 meter boven de zeespiegel ligt, word ik beloond met een prachtig uitzicht op de kustvlakte en de Tyrrheense zee vanop - hoe kan het anders - de ‘Piazza Belvedere’. In het midden van de piazza prijkt een beeld uit de reeks Nana’s van de Frans-Amerikaanse kunstenares Niki de Saint-Phalle.
Niki de Saint-Phalle
Niki de Saint-Phalle was de levenspartner van de Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely die in Basel een museum heeft en waarover ik het in het deel over mijn reis naar Rome had.
Hier even verderop creëerde ze het beeldenpark de Giardino dei Tarocchi, de Tarot-tuin, gebaseerd op de 22 kaarten van het Tarot-spel. In de tuin staan 22 enorme felgekleurde beelden van de De Zon, De Maan, De Magiër, de Duivel, de Kracht, de Geliefden, de Kluizenaar, de grote Pauzin, de Keizerin en nog andere die in beton zijn gegoten over vlechtijzeren structuren die Tinguely had gebouwd en die door plaatselijke ambachtslui werden afgewerkt met keramiek en glas. Niki de Saint-Phalle liet in de tuin hier haar ongebreidelde fantasie de vrije loop zoals Alice in Wonderland. In sommige van deze reusachtige wezens van ijzer, beton en keramiek kan je binnenwandelen, gaan zitten in leefruimtes, je spiegelen in de muren van gebroken glas. In het midden van de tuin bevindt zich het Rad van Fortuin.
Eerlijk, eigenlijk was ik aanvankelijk niet zo’n fan van het latere werk van de Saint-Phalle. Maar ik moest mijn mening bijstellen toen ik stukken uit haar biografie had gelezen en ik de drijfveren van haar werk beter begreep. Ze groeide op in een streng katholieke bankiersfamilie in de VS en werd misbruikt door haar vader in haar kinderjaren. Dat liet diepe sporen na. Ze belandde al jong in een psychiatrische instelling na een zenuwinzinking en wist via een soort creatieve therapie uit het dal te klimmen. Eind de jaren veertig, in haar tienerjaren, was ze een aantrekkelijk en veel gevraagd model geweest voor glossies als Vogue en Elle, maar wilde meer zijn dan alleen maar aantrekkelijk voor mannen. Ze trouwde jong met de Amerikaanse schrijver Harry Matthew, maar verliet haar rokkenjagende echtgenoot en kinderen en maakte ‘the portrait of her lover’: een t-shirt op het doek gespijkerd met een schietschijf als hoofd. Na haar terugkeer naar Parijs, probeerde ze haar jeugdtrauma uit te drijven in haar vroege destructieve werk, met in 1961-62 haar shooting paintings als hoogtepunt toen ze in ware performance-stijl blikjes kapot schoot, waaruit verf in slierten over het doek van het schilderij liep waarop ze gevonden voorwerpen had gekleefd.
Nanas
Halfweg de jaren zestig brak ze dan door met haar nanas: beelden in polyester van kleurrijke mollige vrouwen, die als balletdanseressen speels door het leven huppelen. Grappige wezens met luimen die zich ongegeneerd niets lijken aan te trekken van de mannenwereld en zijn schoonheidsidealen.
Il Giardino dei Tarocchi
In deze Tarot-tuin, waarvoor ze zich zichtbaar liet inspireren door de Catalaanse architect Antoni Gaudi en meerbepaald zijn Parc Güell die hij in het begin van de twintigste eeuw liet optrekken in Barcelona, gaat ze nog een stap verder en laat haar sculpturen monumentale bouwwerken worden. De tuin lijkt een magisch boek, waar de bezoeker zijn eigen verhaal kan fantaseren. Voor haarzelf is de tuin een plek in het paradijs waar de 22 arcana’s van de tarot een persoonlijke interpretatie krijgen, waarin de verzoening tussen mannelijke en vrouwelijke eigenschappen wordt voorgesteld zoals in de Arcana 1 en 2 tussen de magiër die op het hoofd van de priesteres is bevestigd. De mannelijke magiër personifieert de creatieve kracht en de energie, terwijl de priesteres de vrouwelijke intuïtie en het onderbewuste voorstelt. Uit haar open mond vloeit het water, de levensenergie, van de trappen in een poel met het rad der fortuin daar middenin. Kortom, de tuin is een allegorie voor haar eigen innerlijke zoektocht naar harmonie.
Niki de Saint-Phalle: Tarot-tuin, de hogepriesteres
Een ommetje naar de tuin had ik best kunnen maken, want hij ligt vlakbij Pescia Fiorentina, die op mijn weg bergafwaarts naar de kustvlakte ligt. Maar ik doe het niet omdat ik de tuin zo’n 15 jaar geleden al samen met vrienden heb bezocht en mij onvoldoende tijd rest om tegen de avond mijn geboekte bed & breakfast in Tarquinia te halen. Ik rij van Capalbio door de heuvels naar Pescia Fiorentina en vervolgens zo ver mogelijk in oostelijke richting over veldwegen die min of meer parallel lopen met de Aurelia in de overtuiging dat ik op die manier zo lang mogelijk die vermaledijde SS vermijd. Tot ik op een T-splitsing beland waar ik een weg naar het noorden kan kiezen, de bosrijke heuvels in of een weg naar het zuiden, een grintweg naar het zuiden waardoor ik uiteindelijk toch bij de Aurelia terechtkom. Aan de linkerkant van de expressweg welteverstaan, de verkeerde, want ik moet aan de overkant in zuidoostelijke richting fietsen. De drukke Aurelia (SS1) oversteken is hier uitgesloten, want de vier rijvakken worden in het midden gescheiden door een betonnen vangrail waar je zelfs zonder fiets met moeite overheen komt. De dichtste oversteekplaats is een brug over de SS1 enkele kilometers verderop. Aangezien deze expressweg geen pechstrook heeft, zit er niets anders op dan in de greppel achter de metalen vangrail te voet naar de volgende brug te stappen. Door het droge gras, de distels, het zwerfvuil en brokstukken van bumpers, radiatorroosters en stukgereden autobanden. Een kleine nachtmerrie, want de avondschemering nadert en Tarquinia is nog 35 kilometer ver. Na enkele kilometers bereik ik vloekend de brug en meet de schade op. Wat schrammen op kuiten en scheenbeen, wat distelstekels in mijn sportschoenen en wat stro tussen ketting en tandwielen. Dat is het zowat. De fietsbanden zijn gelukkig ongehavend uit het avontuur gekomen. Ik steek over de brug de Aurelia over. Het comfort van opnieuw in het zadel te zitten is onbeschrijflijk, maar lang valt er niet te genieten. Enkele kilometers verderop ligt Pescia Romana en nu heb ik even 15 km lang gewoonweg geen alternatief voor de dodenbaan. Dus waag ik me op op de smalle strook achter de dikke witte lijn die me scheidt van de rijweg en begin als een gek te rijden. En of dit stresserend is. Mijn handen zijn klam en de adrenaline raast door mijn lijf. Maar ik merk dat de auto’s toch de moeite nemen om wat naar links uit te wijken en dat kalmeert me wat. Ik heb mijn voor- en achterlicht aangezet en in mijn fluo shirt en met mijn felrode fietszakken ben ik goed zichtbaar, troost ik mezelf. Na zo’n drie kwartier rijden kan ik voorbij Montalto di Castro eindelijk de afslag nemen naar de rustige Strada Litorale die tussen de Aureliana, die hier plotsklaps een autosnelweg is geworden, en de kust loopt. Het is nu pikdonker en op deze verlaten weg kom ik tot rust en geniet van de pijnboomgeuren, de geluiden van nachtdieren en de halve maan aan de sterrenhemel. Er volgt wel nog even een kleine klimpartij naar de Città Alta van Tarquinia, waar de uitbaatster van mijn b&b mij na een korte telefonische afspraak komt ophalen bij de poort van het Museo Nazionale voor Etruskische kunst. Het B&B ligt hier gewoon om de hoek, midden in het centrum. Het is piepklein en mijn fiets krijgt een plaats op de overloop van de trap. Mijn gastvrouw loodst me naar mijn kamer, waar ik mij neerplof op mijn bed. De douche spoelt het zweet en de stress van me af en ik heradem. De kamer is als een bonbonnière van oudedameskitsch met veel plastic bloemen, veel roze en pastelkleuren en een idyllisch landschapsschilderijtje met herderinnetjes. Ik ben zo opgetogen dat ik eindelijk een dak boven mijn hoofd heb, dat ik het hier allemaal schattig vind. En nochtans is dit onversneden kitsch en voorgekauwde sentimentaliteit. Het herderinnetje is ondermaats geschilderd en de bloemen zijn van plastic. Maar het past allemaal zo perfect bij dat vriendelijke, oude dametje en haar wat minder begaafde, bij haar inwonende zoon dat ik geen enkele aandrang voel om dit tot verwerpelijke slechte smaak te degraderen. Ik accepteer het, zonder ironie. Net zoals ik de grappige, huppelende nana’s van Niki de Saint-Phalle geen goedkope gimmick meer vind, nu ik weet wat ze allemaal heeft meegemaakt.