Een jaar later
Een jaar later. De airco in de wagen laat het afweten en aan de Zwitsers-Italiaanse grens wijst de thermometer 37° aan wanneer ik in de kilometerslange file sta aan te schuiven. Mijn t-shirt is nat van het zweet. Door de open ramen van de achterportieren waait een warme bries, die het droger maakt binnenin, maar allesbehalve koeler. Wanneer ik na een half uur stapvoets over de verkeersdrempels schok, staat de grenspolitie ongeïnteresseerd te kletsen met de rug naar de file toe. Het waren dus niet de controles, maar gewoonweg de bulten van snelheidsvertragers die voor de kilometerslange file zorgden. Een half uur later rij ik om Milaan heen. Het is wennen aan de rijstijl van sommige Italiaanse automobilisten. Vooral op de tangenziale (de ringlaan) van Milaan zijn er nogal wat die er slalommen van baanstrook naar baanstrook om sneller vooruit te komen. Alsof ze er een duivels genoegen in scheppen om alle anderen het gevoel te geven dat ze rijden als slakken. Na een wat eentonige rit langs de A1 door de Povlakte tot in Bologna volgen de Apennijnen en zoeven we nog steeds langs de A1 tunnel in, tunnel uit zuidwaarts tot in Firenze. Waar in Zwitserland de ene op de andere snelheidsbeperking volgde in tunnels, zodat bestuurders weten waar ze zich moeten aan houden, krijgen ze in Italië alleen het nogal vrijblijvende advies om ‘de snelheid te matigen’ (moderare la velocità). Dat heeft nauwelijks enige uitwerking, stel ik vast. Op de linkerbaanstrook racen ze me een na een voorbij alsof ze zich in een autorally wanen. Terwijl de A1 verder loopt naar Rome, neem ik in Firenze de afrit naar de Strade Statale 2 richting Siena. De SS2 kan je het nog moeilijk een autosnelweg noemen, daarvoor is hij veel te bochtig en onvoorspelbaar. Maar het wordt pas helemaal een zootje op de SS223 van Siena naar Grosseto. Nu eens 4 vakken, dan weer twee. Nieuwe stroken expressweg van nauwelijks tien of twintig kilometer, een levensgevaarlijke bocht vlak na de uitgang van een tunnel enz. Dat is allemaal niet zo erg op klaarlichte dag, maar minder leuk op een onverlichte weg in volslagen duisternis, waar je niet verder ziet dan de lichtstraal van de koplampen. En dan hebben ze hier ook de gewoonte om met grootlichten te rijden op stroken waar ze geen tegenligger vermoeden, waarna ze bij de eerstvolgende bocht de plots opduikende tegenligger voluit verblinden. Het is even wennen, dus. Ik ben blij als ik in Paganico de Statale verlaat en langs secundaire wegen bergop rij richting Monte Amiata, een uitgedoofde vulkaan van 1800 meter die boven alles en iedereen uitsteekt in Zuid-Toscane.
Monte Amiata, Zuid-Toscane
Het is 15 jaar geleden dat ik hier voor het laatst kwam, maar het komt me allemaal nog bekend voor, zelfs in het donker. Ik kom na tienen aan in Arcidosso en begeef me naar de bed & breakfast, die ik heb gereserveerd. Zoals wel vaker in dergelijke Toscaanse stadjes is het even zoeken in welk steegje het etablissement zich bevindt. De kamer is perfect, de uitbaters zijn vriendelijk, maar spreken moeilijk Engels en mijn Italiaans is al een jaar niet opgepoetst en komt wel heel moeilijk op dreef, merk ik.
De volgende dag vertrek ik naar Castel del Piano, waar mijn Vlaamse gastvrouw, Frauke, woont. Het is zo’n 15 jaar geleden dat we elkaar zagen en uiteraard is er sindsdien heel wat gebeurd en valt er dus veel bij te praten. Ik breng met haar de dag door en we bezoeken samen wat vrienden van haar, onder meer een vriendelijk koppel Vlamingen die een huis aan het verbouwen is middenin een olijfgaard. Het uitzicht over de hellingen van de Monte Amiata is er prachtig. Mijn gastvrouw stelt me voor tijdens mijn fietsreis mijn auto achter te laten bij haar schoonfamilie in het kustplaatsje Fonteblanda. Het ligt op een dagreis fietsen van de havenstad Civitavecchia, waar ik aan het eind van mijn reis, 2000 km later, weer op het vasteland aankom met de ferry uit Sardinië. Tenminste, dat is het plan.