fietsen en wandelen tussen 28 eeuwen erfgoed

 

Laag na laag blootgelegd

Rome is niet in één dag gebouwd. Het is een huizenhoog cliché, maar de archeologen hebben het evenmin in één dag blootgelegd. De ene laag gebouwen en artefacten kwam boven op de andere, waarbij marmer en andere waardevolle bouwmaterialen uit het antieke Rome eeuwen later werden gebruikt voor kerken en palazzi. Vandaag worden nog steeds antieke vindplaatsen ontdekt. Zo werd in 2023 een rijke Romeinse villa met prachtige mozaïeken ontdekt bij het Colosseum en een oude wasplaats of fullonica bij de Piazza Pia. In de bakermat van onze Westerse beschaving, tevens de hoofdzetel van de weinig tolerante Roomskatholieke Kerk, waar het niet-christelijke patrimonium eeuwenlang nauwelijks naar waarde werd geschat, was deze praktijk schering en inslag. Maar wat vertelt dit erfgoed ons over de machtscentra? Wat is de geschiedenis, het artistieke ideeëngoed achter dit rijke patrimonium? Op de fiets en te voet door deze 28 eeuwen oude stad heb ik na heel wat opzoekingswerk geprobeerd enkele vragen te beantwoorden die me bezighielden.  

Leven tussen Werelderfgoed is duur

De hele historische binnenstad van Rome, inclusief Vaticaanstad prijkt op de Werelderfgoedlijst van de Unesco. Wie resideert in dit deel van de stad, woont bijgevolg tussen het werelderfgoed. Dat geldt voor 250.000 à 300.000 residenten. Een woning huren in de binnenstad van Rome is duur tot peperduur, naargelang van de locatie. In 2024 was het zonder meer de duurste binnenstad om te wonen op het Europese continent, duurder dan Parijs en Amsterdam. De stad Rome zelf, de Commune di Roma Capitale, telt 2,8 miljoen inwoners, de grote agglomeratie, de Città metropolitana omvat 121 gemeenten ent telt 4,2 miljoen inwoners. 

 

Roma Antiqua

Lupa Capitolana

De stichtingslegende

De geschiedenis van Rome begint met de legende van Romulus en Remus, de tweeling van de Vestaalse maagd Rhea Silvia, die de dochter van de koning van Alba Longa, Numitor was.  Numitor zelf was een afstammeling van Aeneas, de mythische held over wie Vergilius verhaalt in zijn epische heldendicht De Aeneis, de Romeinse versie van het heldenepos de Odyssee van Homeros. Aeneas is een Trojaan, die in een droom de opdracht krijgt van Hector, de ‘helmboswuivende’ zoon van koning Priamus, om met zijn volgelingen te vluchten uit Troje en elders een nieuw Troje te stichten. De Grieken zijn volop Troje aan het innemenen en Aeneas vindt zijn vrouw dood, achtergebleven in een brand en leidt een groep vluchtende Trojanen de stad uit. Na heel wat omzwervingen, avonturen, beproevingen en een liefdesaffaire met Dido, de koningin van Carthago, landt hij in Latium, de streek rond Rome. Daar verslaat hij de Rutuli van zijn rivaal Turnus, die hij zelf doodt in een duel. 

Romulus en Remus, gebaard door een Vestaalse maagd, gezoogd door een wolvin 

Zijn afstammeling, koning Numitor, wordt door zijn broer Amulius van de troon gestoten en om te verhinderen dat Numitors dochter, Rhea Silvia, nakomelingen zou baren die een bedreiging voor hem vormen, dwingt Amulius haar Vestaalse maagd te worden.  Als Vestaalse maagd riskeerde Rhea Silvia immers de doodstraf als ze omgang had met mannen. Maar toch laat ze haar verleiden door de oorlogsgod Mars en wordt zwanger. Als de tweeling geboren wordt geeft Amulius een slaaf de opdracht hem te doden, maar die plaatst de twee zuigelingen in een mandje in de Tiber, dat wegdrijft. Een wolvin komt op hun gehuil af en neemt ze mee naar haar hol, waar ze hen zoogt. Ze worden even later ontdekt door de herder Faustulus die ze samen met zijn kinderloze vrouw verder opvoedt. Als de tweelingbroers volwassen worden, stichten ze in het jaar 753 voor Christus op een paar heuvels een nederzetting, die later Rome zou worden. In de strijd om de macht over de nederzetting doodt Romulus zijn broer.  Het beeld van de legendarische wolvin die de tweeling zoogt staat in de Capitolijnse musea van het Campidoglio, maar dateert uit de middeleeuwen. Tot zover de stichtingslegende.

De geschiedschrijvers van de koningen en de republiek

 

Titus Livius

Voor de vroege geschiedenis van Rome is ‘Ab Urbe Condita’ (‘Vanaf de stichting van de stad’) van de geschiedschrijver Titus Livius (59 voor Christus-17 AD) een belangrijke bron. Livius was bevriend met keizer Augustus en wilde na de wreedheden van de burgeroorlogen tussen Caesar en Pompeius en daarna tussen Octavianus (Augustus) en Antonius de Romeinen opnieuw deugden bijbrengen als waardigheid, moed, plichtsbesef, eer en respect voor de voorouders die Rome tot een wereldrijk hadden uitgebouwd.

Sallustius

Enkele decennia vroeger leefde die andere geschiedschrijver, Gaius Sallustius Crispus (86-35 voor Christus), maar hij schreef vooral monografieën over zijn eigen tijd, onder meer over de oorlog van Gaius Marius tegen de Afrikaanse vorst Jugurtha en over de samenzwering van Catalina (De Conuiratione Catilinae). Hij had ook een politieke carrière als volkstribuun bij de populares, waarin hij het opnam tegen Cicero en  eindigde zijn loopbaan als proconsul in Afrika.  Sallustius bleef het kamp van de populares trouw en nam het op voor Julius Caesar tegen Pompeius. Vroegere geschiedschrijvers zoals de Grieken die hadden met Herodotos (5de eeuw voor Christus), Thucydides en Xenofon hadden de Romeinen niet.

Vroegere geschiedschrijvers zoals de Grieken die hadden met Herodotos (5de eeuw voor Christus), Thucydides en Xenofon hadden de Romeinen niet.

De Romeinse koningen

De eerste koningen waren afwisselend Latijnen, Sabijnen en Etrusken. Vanaf de stichting van Rome in 753 werd de koning voor het leven  gekozen door een volksvergadering. Hij liet zich bijstaan door een adviesraad van ouderlingen, de senaat, (senex=ouderling) uit de vooraanstaande families (gentes). Van 753 tot 509 voor Christus waren er zeven koningen.  De tweede, Numa Pompilius creëerde het ambt van pontifex maximus, die de priesters (pontifices) benoemde en samen met andere pontifices toezicht hield op de staatsreligie, de tempels en de uitvoering van de riten. Vandaag draagt de paus nog steeds de titel van Pontifex Maximus, letterlijk vertaald: de bruggenbouwer tussen God(en) en mensen.

Etruskische invloed

De invloed van de Etruskische steden uit het noorden was groot in het vroege Rome, zodanig zelfs dat de drie laatste Romeinse koningen van Etruskische afkomst waren en dat ze van de Etrusken de Griekse goden Zeus, Hera en Athene overnamen. De voorlaatste koning Servius Tullius bouwde de eerste muur rond Rome, waarvan nog een restant te zien is bij het Stazione Termini. Hij werd vermoord door zijn troonopvolger Tarquinius Superbus ('de hoogmoedige').

De Republiek, zijn instellingen en standen

In 509 voor Christus werd de tirannieke koning Tarquinius Superbus verjaagd en werd Rome een republiek met twee consuls aan het hoofd, die telkens één jaar regeerden. In dat jaar werd op het Capitool de tempel van Jupiter (Zeus), Juno (Hera) en Minerva (Athene) ingewijd en de volgende eeuwen zou de invloed van de Griekse cultuur en godsdienst alleen maar toenemen.

De senaat en de pater familias

Omdat consuls voor een korte periode werden verkozen, was de senaat de permanente macht in de republiek en zijn invloed bijgevolg groot. De toegang tot de senaat was slechts voor een minderheid weggelegd, namelijk voor de patres familias van de belangrijkste patriciërsfamilies. De familie (gens) met de pater familias aan het hoofd was de hoeksteen van de patriarchale samenleving. 

Hoewel ze niet tot de aristocraten van de belangrijkste gentes behoorden, waren de equites een gegoede klasse die zich paarden konden permitteren en vaak een bestuursfunctie hadden of handel dreven.

Het Plebs

Het gewone volk waren de zogenaamde plebejers. Ze konden aanvankelijk geen hoger ambt bekleden, maar  waren wel onontbeerlijk als mankracht voor het leger en als arbeidskracht voor de economie als landarbeider, ambachtsman of als bescheiden kleinhandelaar. Ze kwamen wel steeds meer op voor meer rechten en inspraak. Met een heuse staking in 496 voor Christus wisten ze de patriciërs tot toegevingen te dwingen.  Het plebs kreeg eerst twee, later tien vertegenwoordigers, de zogenaamde volkstribunen.

Wetgeving

Op wetgevend  vlak konden ze ook steeds vaker ingrijpen. Een lex of formele wet werd gestemd door de volksvergadering: de Comitia Centuriata voor wetten met betrekking tot oorlog of andere belangrijke staatszaken en de Comitia Tributa die het burgerlijke en administratieve leven regelden. Volkstribunen konden een vetorecht of plebisciet inbrengen tegen besluiten van magistraten die nadelig waren voor het plebs, maar later konden ze ook zelf wetten voorstellen.

In het imperiale Rome kreeg de keizer het recht om wetten uit te vaardigen in de vorm van edicten of decreten en verloor de senaat gaandeweg haar invloed om daar iets aan te veranderen.

Slaven, eigendom van hun meesters

Toen het bevolkingsaantal in Rome piekte rond het jaar nul waren tien tot twintig procent van de inwoners van Rome slaven. Slaaf werd men geboren in het oude Rome, maar men kon ook slaaf worden wanneer men zijn schulden niet meer kon betalen, wanneer men krijgsgevangen was gemaakt in een veroverd gebied of voor een misdaad werd gestraft. 

Slavenhandel was een onderdeel van de economie en de landbouw. De meester bezat eigendomsrecht over de slaaf en kon hem naar willekeur verhandelen, straffen en aanvankelijk zelfs doden of hem de vrijheid schenken. Later ging de overheid steeds vaker recht spreken over slaven. De ordinarii genoten het vertrouwen van de meester en waren opzichter en beheerder over bepaalde delen van villa’s of latifundia of oefenden een ambacht uit voor hun meester. Zij maakten het meeste aanspraak op een vrijlating en een later leven als vrijgelatene (libertus), die weliswaar niet als een volwaardige burger werd beschouwd. De vulgares verrichtten diensten in het huishouden, stonden in voor bewaking enz. De mediastini waren de laagtste categorie en deden het vuile werk.

Romeins rechtssysteem en invloed op continentaal recht

Naast het bestuurlijk systeem beschikte het oude Rome ook over een bijzonder degelijk uitgebouwd rechtssysteem. Voor het recht werd uitgeschreven, was de rechtspraktijk op het ongeschreven gewoonterecht, het mos maiorum, gebaseerd. Steeds vaker werd het ius honorarium ingeroepen dat ontstond in de rechtspraak van de rechterlijke magistraten, de zogenaamde praetoren, en dat het bestaande recht corrigeerde, aanpaste of aanvulde. In de provincies waren de propraetoren de lokale vertegenwoordigers van de Romeinse praetoren. Het recht werd ingedeeld in zijn toepassingsdomeinen. In de eerste plaats was er het burgerlijk recht, het Ius Civile dat eigendom, erfenis, contracten en familieverhoudingen regelde. Het Ius Gentium, het volkerenrecht, gold voor geschillen tussen Romeinen en peregrini (niet-Romeinen) en peregrini onderling. Het werd vooral toegepast in handelszaken en internationale betrekkingen. 

De invloed van het Romeinse recht op het huidige rechtssysteem op het Europese continent is enorm. Het werd eeuwenlang onderwezen aan rechtenstudenten en vormde de basis voor het huidige erfrecht, familierecht en contractrecht. Het ius commune dat van de twaalfde tot eind achttiende eeuw gangbaar was in Europa was een samenvoeging van Romeins recht en canoniek (kerkelijk) recht.  Als er geen lokaal recht bestond voor een rechtszaak, grepen rechters ernaar terug. Het verdween met de invoering van het Frans Burgerlijk Wetboek in de Nederlanden in het begin van de negentiende eeuw

De groei van het imperium 

De Punische Oorlogen

In zijn opmars naar een wereldrijk moest Rome uiteraard weinig vrezen uit het Noorden, daar leefden vooral ongeorganiseerde Keltische en Germaanse stammen in diepe wouden. De machtscentra in de derde eeuw voor Christus bevonden zich aan de Middellandse Zee: Carthago in het Westen en Macedonië in het Oosten.

Carthago, gelegen in het huidige Tunesië, groeide van een Fenicische (Punische) handelskolonie uit tot een reusachtige stad en een maritieme grootmacht met kolonies in Sicilië, op Malta, op Sardinië en Corsica en langs de Spaanse kust. Toen Rome tussen 264 en 241 voor Christus zijn eerste Punische oorlog uitvocht met Carthago, leed het aanvankelijk verliezen, maar uiteindelijk wist het de oorlog te winnen en Sicilië, Sardinië en Corsica in te lijven. Drie oorlogen over een tijdsspanne van meer dan een eeuw hadden de Romeinen nodig om de macht van Carthago te breken. Op het toppunt van zijn macht zou Carthago 700.000 inwoners hebben geteld. De tweede Punische oorlog (218-201 voor Christus), uitvoerig beschreven in ‘Ab  Urbe Condita’ van Titus Livius, draaide vooral rond de macht over Spaanse nederzettingen. In die oorlog dreigde Rome bijna definitief te worden verslagen toen de legendarische Carthaagse veldheer Hannibal Barkas met een reusachtig leger en een tachtigtal olifanten over de Pyreneeën en de Alpen het Italische schiereiland binnentrok, de ene veldslag na de andere won en oprukte naar Rome. Tot plots Scipio Africanus ten tonele verscheen, een Romeinse veldheer die  met een uitgekiende strategie Hannibal en zijn leger terug naar Afrika lokte, waar hij na het sluiten van een slim bondgenootschap met de Numidiërs (het huidige Libië) het Carthaagse leger versloeg in de legendarische slag om Zama. In de vredesovereenkomst moest Carthago al zijn overzeese gebieden aan Rome afstaan. Sindsdien stond Hannibal geboekstaafd als de grootste bedreiging die Rome ooit had gekend.

Vandaag breken wetenschappers en historici zich wel het hoofd over welke soort olifanten Hannibal had opgeleid voor de strijd. De Afrikaanse olifant die ten zuiden van de Sahara leefde is namelijk ontembaar. Alleen Indische olifanten kunnen worden getemd en enkele zouden in het bezit geweest zijn van de Egyptische Ptolemaeërs, de afstammelingen van Alexander de Grote. Mogelijk waren Hannibals olifanten van daar afkomstig. Een andere mogelijkheid is dat er een tembare ondersoort van de Afrikaanse olifant in de Marokkaanse Atlas leefde, die nu is uitgestorven. 

Buste van Hannibal Barkas, 1ste eeuw voor Christus

 

In een derde oorlog mikten de Romeinen op de definitieve uitschakeling van de Noord-Afrikaanse rivaal. Ze stuurden een strafexpeditie naar Carthago onder het bevel van Publius Cornelius Scipio Aemilanus Africanus, belegerden de stad drie jaar lang, joegen duizenden inwoners over de kling en maakten de stad uiteindelijk met de grond gelijk in 146 voor onze jaartelling. Carthago en zijn invloedssfeer waren van de aardbodem weggevaagd. Alle Afrikaanse bezittingen van Carthago werden ingelijfd bij de Romeinse provincie Africa en Carthago zou slechts een eeuw later weer worden opgebouwd, maar dan als een Romeinse stad.     

 

De Macedonische oorlogen

 

In het Oosten wisten de Macedonische koningen Philips II en zijn zoon Alexander in 338 voor Christus de Griekse  Poleis, de stadstaten als Athene, Thebe, Sparta en Korinthe, die gezamenlijk een leger op de been hadden gebracht, te verslaan en te onderwerpen. Alexander De Grote had de smaak van de overwinning te pakken. Hij trok oostwaarts en versloeg verschillende legers van de Perzen. Zijn expansiedrang kende geen grenzen en hij veroverde uiteindelijk een rijk dat zich uitstrekte van de Indus tot in Egypte. Zijn veldtocht werd beschreven door de Griekse geschiedschrijver Diodorus Syculus uit Sicilië en de Griekse filosoof en geschiedschrijver Plutarchus. De Macedonische veroveringen leidden een periode in van het zogenaamde Hellenisme, waarin de Griekse invloed doorwerkte in Klein-Azië, het Midden-Oosten en Perzië.

Alexander De Grote, mozaïek uit Pompei

Hellenisme beïnvloedt Midden-Oosten en Rome

Na de vroege dood van Alexander in 323 voor Christus werd het rijk verdeeld onder zijn generaals, die regeerden over gebieden die elk op zich kortstondig nieuwe rijken vormden zoals het Seleucidische rijk in Syrië met hoofdstad Antiochië, het Ptolemaeïsche rijk in Egypte met Alexandrië als hoofdstad en Pergamon in Klein-Azië. Hoewel de Macedonische militaire macht van korte duur was, bleef de Griekse invloed in de cultuur, de handel, de bouwkunst en de wetenschap doorwerken in de veroverde gebieden van het Midden-Oosten. De voertaal werd Grieks en zou dat ook na de Romeinse veroveringen blijven. Het culturele zwaartepunt onder het hellenisme verplaatste zich van Athene naar de Egyptische havenstad Alexandrië en er ontwikkelde zich een syncretisme in de architectuur en de beeldhouwkunst in Perzië, Klein-Azië en Egypte, waarbij beelden van goden realistische Griekse trekken kregen, Griekse zuilen in Perzische tempels verschenen, lokale munten Griekse inscripties kregen enz.  Maar ook in Rome zelf werd de Griekse invloed steeds meer voelbaar, lang voor Macedonië werd veroverd. De rijke buit die de legioenen uit veroverde gebieden naar Rome sleepten liet toe om te investeren in openbare gebouwen en tempels en daarin kreeg de Griekse architectuur een prominente plaats dankzij het aantrekken van Griekse bouwmeesters en vaklui. En dat proces versnelde toen Rome ook de Griekse kolonies in Zuid-Italië en op Sicilië veroverde. 

 

Macedonië wordt Romeinse provincie, Ptolemaeische dynastie verdwijnt in Egypte

Macedonië zelf kende een korte heropleving onder koning Filip V, maar na vier oorlogen werd het koninkrijk Macedonië in 148 voor Christus herleid tot een Romeinse provincie, ongeveer in de tijd dat ook Carthago definitief werd onderworpen. 

Uiteindelijk zou het laatste rijk, een verre erfgenaam van Alexanders generaal Ptolemaeus in Egypte ten onder gaan in 30 voor Christus met de overwinning van Octavianus, de latere keizer Augustus, op Antonius en zijn minnares Cleopatra, de laatste heerseres van de Ptolemaeïsche dynastie. Cleopatra had eerst een verhouding met Julius Caesar van 48 tot  diens dood in 44 voor Christus. Daarna met Marcus Antonius, de rechterhand van Caesar. De laatste telg van de Ptolemaeërs, Caesarion of Ptolemaeus XV, de zoon die Cleopatra met Caesar had maar niet door hem was erkend, werd op bevel van Octavianus vermoord. 

De Teloorgang van de Republiek

Bondgenotenoorlogen en eerste dictators

 

Gaius Marius met steun van de populares

De eerste eeuw voor Christus was een bewogen periode voor Rome, de republiek daverde op zijn grondvesten door de ene burgeroorlog na de andere. De eerste ‘burgeroorlogen’ waren eigenlijk telkens een machtsstrijd tussen veldheren die al of niet de steun kregen van de optimaten, die de gevestigde belangen van de aristocratische gentes verdedigden, of van de populares (de verarmde patriciërs en nieuwe rijken) die het plebs probeerden te bespelen en daarvoor volkstribunen inzetten. Telkens mondde een dergelijke machtsstrijd uit in een vorm van dictatuur. Eerst wist Gaius Marius (156-86 voor Christus), een militaire tribuun die in de provincie Africa en later in Gallië militaire successen had geboekt, met de steun van de populares in de senaat zes jaar consul te worden in plaats van één jaar zoals de wet voorschreef. In 100 voor Christus beleefde hij het toppunt van zijn macht.

Gaius Marius

 

Sulla met steun van de optimaten

Daarna werd Lucius Cornelius Sulla (138-78 voor Christus), een optimaat, populair omdat hij de bondgenotenoorlog wist te winnen en in Klein-Azië de koning van Pontus, Mithridates, versloeg. Rond 90 voor Christus kwamen de zogenaamde bondgenotensteden (de zogenaamde socii zoals Corfinium, Asculum,  Bovianum en Arsenia) uit het bergachtig gebied ten oosten  en ten zuidoosten van Rome in opstand. Ze werden bewoond door de Samnieten en de Marsi, die moesten dienen in het Romeinse leger, maar niet dezelfde rechten hadden als de Romeinen.

Er kwam uiteindelijk een deal in de Lex Iulia. Als ze zich neerlegden bij het gezag van Rome, konden de inwoners van die steden hun tweederangsstatuut van bondgenoot (socius) inruilen voor volwaardig Romeins burgerschap. Dat betekende concreet dat ze makkelijker toegang hadden tot openbare ambten, dat ze in juridische geschillen meer rechten kregen en dat ze minder belastingen moesten betalen.  Hun integratie in de Romeinse staat was daarmee een feit. Toch bleven de Samnieten in de bergen een guerilla-oorlog voeren tegen Rome. Sulla versloeg ze definitief in 82 voor Christus en richtte daarbij een slachtpartij aan.

Ook aan de machtsuitbreiding van Mithridates VI, de koning van Pontus, een gebied in Klein-Azië, wist hij  een einde te maken. Mithridates  breidde zijn koninkrijk daarna wel nog uit tot heel klein-Azië, maar werd uiteindelijk wel definitief verslagen door Pompeius Magnus in 66 voor Christus. 

Sulla wordt bestempeld als een dictator omdat hij zogenaamde proscripties liet aanleggen tegen de aanhangers van zijn rivaal, Marius. Wie op deze proscripties of openbare lijsten terechtkwam, werd automatisch vogelvrij verklaard en zag zijn bezittingen verbeurd verklaard. Sulla perkte de bevoegdheden van de volkstribunen en de volksvergaderingen in, maar trad om onbegrijpelijke redenen af in 78 voor Christus en trok zich terug op zijn landgoed.  

 

Lucius Cornelius Sulla

Slavenopstand

 

Daarna kwamen in 73 voor Christus  de slaven in opstand onder leiding van Spartacus. Naargelang van de bron was hij een slaaf uit Thracië of een vrije man die per vergissing als slaaf werd verkocht aan een gladiatorenschool in Capua. Hij wist met een honderdtal slaven uit de school te ontsnappen en elders lotgenoten te bevrijden zodat zijn leger gestaag groeide. Rome stuurde ten langen leste  legioenen naar het zuiden om het slavenleger een lesje te leren, maar Spartacus wist ze aanvankelijk met guerrillatactieken te verschalken en zelfs verliezen toe te brengen. Uiteindelijk werd zijn leger bij Senerchia verslagen en werden als afschrikking zes duizend van zijn medestanders langs de Via Appia gekruisigd. De geschiedenis werd verfilmd door Stanley Kubrick met Kirk Douglas in de rol van Spartacus. 

Spartacus, rolmodel voor marxisten

Spartacus was voor Karl Marx een lichtend voorbeeld van een leider die zich met geweld verzet tegen uitbuiting en onderdrukking. Hij zag in de slavenopstand een historische voorloper van de revolutionaire klassenstrijd. De radicale communistische splinterbeweging die zich in 1914 afscheurde van de sociaaldemocraten  in Duitsland omdat ze zich kantte tegen de oorlog heette de Spartakusbund en werd geleid door de legendarische kopstukken Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht.  Ze werden allebei in januari 1919 gearresteerd en naar het hoofdkwartier van het paramilitaire Freikorps gebracht. Maar in plaats van ze uit te leveren aan de autoriteiten schoten leden van dit extreem-rechtse korps Luxemburg en Liebknecht dood. Het is nooit duidelijk geworden wie de opdracht gaf om hen te vermoorden. 

Gaius Julius Caesar

Het eerste triumviraat, Julius Caesar dictator

 

De naam van Gaius Julius Caesar prijkte op een proscriptielijst van Sulla, want Caesar bewonderde Marius, die gehuwd was met zijn tante Julia. Caesar zou zijn hele leven steun krijgen van het kamp van de populares. Na de dood van Sulla maakte hij een bliksemcarriëre, eerst als hoogste priester, de pontifex maximus, daarna in de rechterlijke functie van praetor. In die tijd liep de rivaliteit tussen Gnaeus Pompeius Magnus en Marcus Licinius Crassus hoog op.

Eerste triumviraat op voorstel van Caesar

Caesar greep de kans om zich op te werpen als verzoener en stelde een triumviraat voor met zichzelf als derde, verbindende figuur. Het leverde hem het consulschap op.  Om de band nog steviger te maken trouwde Pompeius met Julia, de dochter van Caesar. Na zijn consulschap werd hij de proconsul van Gallië en maakte dankbaar gebruik van de de militaire noodtoestand in de provincie om er zich eerst onbeperkte macht toe te eigenen.

'De Bello Gallico'

Tussen 58 en 50 voor Christus veroverde hij op eigen initiatief en zonder zich veel aan te trekken van wat de senaat erover dacht zowat heel Gallië en sloeg de grote opstand van de  verenigde Gallische stammen onder Vercingetorix  neer in de slag om Alesia. Nauwgezet hield hij verslagen bij van zijn vele militaire overwinningen op Gallische stammen als de Nerviërs, de Helvetii en de Armoricanen die verzameld de geschiedenis zouden ingaan als ‘De Bello Gallico’ enz. ‘Divide et Impera’ (verdeel en heers) was zijn motto. Vaak had hij stammen als bondgenoot wanneer hij tegen andere stammen ten oorlog trok. De Belgen waren volgens hem de dappersten onder de Galliërs (Horum omnium fortissimi sunt Belgae). De reden: ze waren niet verweekt door de vele contacten met de provincia romana (Gallia transalpina, de huidige Zuid-Franse Provence) en moesten voortdurend invallen van de Germanen afslaan die van over de Rijn hun grondgebied binnenvielen. Die niet aflatende strijd tegen de Germanen was ook de reden dat de Helvetii, de Zwitsers dus, dapperder waren dan de andere Gallische stammen, meende Caesar. De Bello Gallico is voor historici een belangrijk bron over de gebruiken en de samenleving van de pre-Romeinse Kelten in Gallië, maar het relaas over zijn veldtochten moet met een grote korrel zout genomen worden. Caesar zwaait kwistig met lof over zichzelf en geeft schaarse informatie over de mindere succesrijke campagnes. De Bello Gallico is bijna uitsluitend in de derde persoon geschreven, omdat deze verslagen in Rome en zelfs in de senaat werden voorgelezen. Ze stonden ten dienste van zijn tomeloze politieke ambitie om de opperste macht te grijpen in Rome.

Einde triumviraat

Alles kwam in een stroomversnelling toen er een eind aan het triumviraat kwam en wel omdat de rijke Crassus, die het bevel over de Romeinse legioenen in het Oosten voerde, een nederlaag leed tegen de Parthen en daarbij het leven liet. Op de koop toe stierf Julia, de dochter van Caesar, die met Pompeius was gehuwd, in het kraambed, waardoor de relatie tussen Pompeius en Caesar bekoelde. Heel wat optimaten in de senaat onder leiding van Cato de Jongere zagen in Caesar een potentiële tiran en wilden zijn macht kortwieken. Ze beschuldigden hem van eigengereid zijn gang te gaan in Gallië, wapenstilstanden te breken en met Rome totaal geen rekening te houden. 

Pompeius Magnus

Pompeius, de keuze van de optimaten

Pompeius Magnus had intussen naam gemaakt, eerst als generaal van Sulla, die slag leverde tegen troepen van Marius. Daarna kwam hij in 66 v. Chr. als grote overwinnaar uit de strijd tegen Mithridates VI, die in Klein-Azië stelselmatig gebied had veroverd op de Romeinen. Mithridates pleegde zelfmoord en Pompeius kon een flink stuk grondgebied in Azië aan het Imperium toevoegen. Pompeius liet zich overtuigen om de leiding over het leger over te nemen en de optimaten te steunen tegen Caesar. Op zijn beurt zette Caesar aanhangers in om vijandig gezinde senatoren te intimideren,  en liet hij zich verdedigen door volkstribunen in de senaat. In 50 voor Christus gebood de senaat Caesar terug te keren naar Rome omdat zijn termijn als proconsul in Gallië erop zat. Zoals de Romeinse wet gebood, moest hij daarbij zijn legioenen in Gallia Cisalpina (Noord-Italië) achterlaten bij het oversteken van de Rubicon, de grens met Italië. Maar dat deed hij niet en na lang gepeins besliste hij (‘alea iacta est’, de teerling is geworpen) in 49 voor Christus toch met zijn troepen de Rubicon over te steken. Toen Pompeius en de optimaten in de senaat merkten dat Caesar op zijn weg naar Rome de bevolking achter zich kreeg, vluchtten ze naar het zuiden. In Brindisi stak Pompeius vervolgens met zijn leger de Adriatische zee over naar Griekenland. Twee jaar lang waren er in de verschillende provincies van het Rijk veldslagen tussen legers van Pompeius en van Caesar.

 

Caesar wint het pleit en grijpt de macht

Uiteindelijk had het beslissende treffen plaats in Pharsalus in het Griekse Thessalië, waar Caesar met Marcus Antonius aan zijn zijde  de oorlog definitief beslechtte in zijn voordeel en Pompeius naar Egypte vluchtte. Caesar ging hem achterna en kreeg van farao Ptolemaeus XIII het afgehakte hoofd van Pompeius aangeboden, die hiermee in de gunst van de nieuwe Romeinse heerser probeerde te komen. Ptolemaeus was in een machtsstrijd gewikkeld met zijn zus Cleopatra, die hij van de troon had verdreven. Na weer eens een oorlog en de verdrinkingsdood van Ptolemaeus plaatste Caesar Cleopatra opnieuw op de troon. 

Door de jarenlange burgeroorlogen was Rome in een diepe crisis terechtgekomen. Er heerste een voedseltekort, er waren spontane opstanden en er werd geroofd. De senaat, de centrale macht, was zijn greep op de staat kwijt en de roep naar een dictator die orde op zaken stelde, werd groter. Caesar was al de facto de machthebber met het leger achter hem, met een grote aanhang bij het volk en de fractie van de populares die hem in de senaat steunde. Om ook de optimates achter zich te krijgen sprak hij verzoenende taal aan het adres van de verliezers van de burgeroorlog en de verdedigers van de republiek. 

 

 

Kai Tu, Teknon. Brutus, de vadermoordenaar, was een verdediger van de republiek

 

Marcus Junius Brutus, de zoon van een voormalige minnares van Caesar, Servilia, was een brugfiguur tussen Caesar en de republikeinen,  tenminste aanvankelijk. Brutus behoorde tot de kring vertrouwelingen van Caesar en werd door hem voorgedragen als praetor urbanus, maar eigenlijk stond hij altijd al aan de kant van de optimates. Zo had hij als verdediger van de republiek aan de kant van Pompeius gevochten tegen Caesars legioenen en was hij een bewonderaar van Cato. Brutus wist uiteindelijk prinicipiële republikeinen als Marcus Tullius Cicero ervan te overtuigen dat het zijn bedoeling was om de republiek te herstellen, wanneer de crisis voorbij was. Normaal regeerde een dictator in crisistijden voor een termijn van een half jaar, maar Caesar eiste meteen een periode van tien jaar op. De senaat stemde in op voorwaarde dat er elk jaar een evaluatie zou komen van zijn bewind. Veelbetekenend voor de intenties van Caesar was dat hij overal loyale medestanders beloonde of benoemde. Zo begon hij de zeshonderdkoppige senaat aan te vullen tot 900 leden met vooral trouwe Galliërs, waardoor hij de meerderheid achter zich kreeg. Daarnaast ging hij in plaats van de volksvergadering en de senaat zelf de magistraten aanstellen. En hij bleef genereus land uit te delen aan de veteranen uit zijn leger. Deze sluipende installatie van de dictatuur wekte opnieuw argwaan bij een deel van de senaat. Toen hij uiteindelijk aankondigde dat hij ‘dictator perpetuus’ of dictator voor het leven wou worden en de republiek in acuut gevaar verkeerde, vonden de republikeinen dat ze moesten ingrijpen. Zijn hevigste tegenstanders, waarvan Gaius Cassius Longinus in de senaat de leider was, smeedden een complot en vermoordden hem in het vierde jaar van zijn dictatuur, op de Iden van maart (15 maart) in het jaar 44 voor Christus in de senaat. 

Onder de moordenaars bevond zich Marcus Junius Brutus. Caesar zou in zijn doodstrijd in het Grieks Brutus hebben toegeroepen  ‘Kai Tu Teknon?’ of ‘Jij ook mijn zoon?’.  Het was Dante die in de Divina Commedia Brutus samen met Judas als de ergste verrader naar het Inferno stuurde, maar was Brutus wel een verrader? Hij was namelijk altijd een overtuigd Republikein gebleven. Niet voor niets was hij een nakomeling van de eerste consul van de republiek, Lucius Junius Brutus, die Rome verlost had van het schrikbewind van de laatste koning, Tarquinius Superbus. Maar de moordenaars die dachten dat ze de republiek hadden gered, hadden zich misrekend. Een groot deel van de bevolking steunde Caesar en de onrust en het geweld laaiden weer op in de straten van Rome. Uit vrees voor vergelding vluchtten ze de stad uit. In een begrafenisrede zweepte Marcus Antonius, de rechterhand van Caesar, het volk op tegen de moordenaars en maakte bekend dat Caesar grote sommen geld aan de burgers van Rome had nagelaten.

Marcus Junius Brutus

Cicero, redenaar en politicus

Het laatste jaar van de richting Latijnse in de humaniora heette vroeger de Retorica, waar de kunst van de welsprekendheid werd geoefend. Daar werd Marcus Tullius Cicero gelezen, de bekendste redenaar van Rome, een advocaat en specialist in bestuurlijke zaken die het eerst tot quaestor, daarna praetor en later tot consul schopte. Cicero zag de retorica of redenaarskunst als een onontbeerlijke tool om aan politiek te doen. Hij schreef ook negenhonderd brieven waarin hij zichzelf bloot gaf en we zijn meningen leren kennen over vriendschap, deugdzaamheid, plichten en het recht. Cicero was een vurige verdediger van de Republiek toen die zijn laatste decennia beleefde. Hij kantte zich zowel tegen triumviraten als potentiële tirannen. In de machtsstrijd tussen Caesar en Pompeius koos hij daarom de zijde van deze laatste en moest uiteindelijk vluchten. Maar Caesar verleende hem gratie. 

Tijdens zijn mandaat als consul hield hij in de senaat een striemende redevoering tegen de samenzweerder en politieke tegenstander Catilina, die hij  verweet een gevaarlijke couppleger te zijn en de republiek ten val te willen brengen. Cicero ging daarna zelf zijn boekje te buiten en liet aanhangers van Catilina in 63 voor Christus zonder enige vorm van proces executeren, wat hem uiteindelijk jaren ballingschap kostte. Maar in 57 voor Christus was hij alweer gerehabiliteerd. 

Een redevoering teveel in de senaat leidt tot zijn dood

Na de moord op Caesar werd Marcus Antonius, die toen consul was, zijn grootste tegenstander. In enkele redevoeringen voor de senaat, de zogenaamde Philippicae, noemde hij Marcus Antonius een tiran, een verrader en een vijand van de Republiek en maande hij de senatoren aan om de concurrent van Marcus Antonius, Octavianus te steunen om Caesar op te volgen. Maar zijn plan viel in duigen toen Marcus Antonius, Octavianus en Lepidus het tweede triumviraat oprichtten. Dat was voor Marcus Antonius een uitgelezen moment om zich van de lastpost Cicero te ontdoen. Hij liet Cicero  op een een lijst van staatsvijanden zetten, liet hem opsporen en afmaken. Zijn hoofd en handen zette hij te kijk op het Forum Romanum als waarschuwing voor Cicero’s sympatisanten. Octavianus die al die tijd op de steun had kunnen rekenen van Cicero, keerde hem de rug toe en liet Marcus Antonius zijn gang gaan. Dat getuigde niet bepaald van veel integriteit en dankbaarheid en was veelbetekenend voor het cynisme waartoe de latere, zo vaak gelauwerde keizer Augustus in staat was.  

Marcus Tullius Cicero

 

Cicero, het geweten van de republiek

Cicero had een voor die tijd al vrij coherent beeld van de politieke en juridische grondprincipes die de Republiek moesten schragen. In De Re Publica (een dialoog over de staat) legt hij uit dat de staat moet steunen op rechtvaardigheid, wetten en rede, niet op repressieve machtsuitoefening of tirannie.

universele principes van rechtvaardigheid en moraliteit

Volgens Cicero bestond er een natuurwet (de lex naturalis) met universele principes van rechtvaardigheid en moraliteit die boven de door mensen uitgevaardigde wetten stond en die leidt tot menselijkheid en menselijke waardigheid. Daarom moeten de burgers de deugden als moed, rechtvaardigheid, wijsheid en matigheid beoefenen,  actief aan de politiek deelnemen en hun plichtsbesef ontwikkelen. De gelijkenis met Plato’s Republiek is treffend. Rechtvaardigheid is bij Plato een deugd die de ziel harmonieus en rationeel maakt, maar dat ook doet met de staat. Ook bij Cicero zijn deugdzame burgers met zin voor rechtvaardigheid de sokkel van de staat en was de vorming van de humanitas de weg naar een gecultiveerde mens met de nadruk op de beoefening van deugden. 

Geen democraat

Maar een democraat was hij niet, hij pleitte voor een evenwicht tussen monarchie, aristocratie en democratie in het bestuur van de staat en net als elke welgestelde Romein had hij slaven in zijn bezit en stelde hij het slavendom nooit in vraag. Slaven moesten menselijk worden behandeld, dat wel, maar ze moesten gedisciplineerd zijn en respect hebben voor het gezag van hun meester. Sommige slaven verdienden het de vrijheid te verwerven, zodat ze als ‘libertus’ het Romeinse burgerschap kregen, maar ze moesten wel dienstbaar en loyaal blijven aan hun voormalige meester, die nu het statuut van ‘patronus’ kreeg.

 

Geloof in de superioriteit van de Romeinen

Tegenover de vele immigranten die uit alle delen van het Rijk hun geluk kwamen beproeven in Rome, was zijn oordeel niet altijd even bescheiden. Over Joden en Syriërs liet hij zich minachtend uit en hoewel hij zelf een tijd lang in Athene had verbleven en zich daar had verdiept in de rijke cultuur, kon het gedrag van lang niet alle Grieken in Rome op zijn waardering rekenen. Hij bleef in de superioriteit van de Romeinen geloven en de waarden en deugden waarin ze waren opgevoed. En hij waarschuwde dat grote groepen vreemdelingen de stabiliteit van de samenleving konden bedreigen. Maar hij pleitte niet voor een restrictief beleid dat vreemdelingen zonder burgerrecht uit de stad moest bannen en dat lag in de lijn van de tolerante houding van het Romeinse immigratiebeleid. 

Sceptisch tegenover tussenkomst goden

Cicero was een te groot scepticus om zomaar aan te nemen dat goden te pas en te onpas tussenkwamen in wereldse zaken. Hij nam ook niet deel aan religieuze culten, maar hij ontkende het bestaan van de goden niet en prees van sommige goden zoals Apollo en Jupiter de wijsheid.

Romes pragmatische immigratiepolitiek

 

Ras of herkomst ondergeschikt aan standenhiërarchie

Rome was een diverse, multiculturele plaats, waar burgers, soldaten en slaven uit alle uithoeken van het rijk samenleefden, uiteraard niet in volmaakte harmonie maar veeleer volgens een strenge hiërarchie, met scherpe scheidingslijnen tussen de standen en een grote kloof tussen arm en rijk. Maar ras of herkomst was daarbij ondergeschikt. Keizer Claudius pleitte er in de eerste eeuw na Christus voor om Galliërs tot de senaat toe te laten, omdat zovele patriottische families van vreemde afkomst zijn, zo vertelt de geschiedschrijver Tacitus in zijn Annalen.  Anderhalve eeuw later, in 212 AD,  besliste besliste keizer Caracalla, zelf de zoon van een Noord-Afrikaanse vader en een Syrische moeder, in zijn Constitutio Antoniana dat het Romeinse burgerschap voortaan zou worden toegekend aan elke vrij geborene van elke Romeinse provincie. Het immense Rijk had immigranten nodig voor zijn leger, voor de landbouw en de economie.  

Bijdrage aan grootsheid van Rome

Alles wat het Romeinse Rijk machtiger en beter kon maken werd geaccepteerd door de machthebbers in Rome.  Met autochtone Romeinen alleen kon Rome het militair en economisch immers onmogelijk bolwerken.  De vele immigranten uit de veroverde gebieden waren welkom, als ze maar een bijdrage konden leveren aan de grootsheid van Rome. In de eerste plaats in de legioenen.Tegen de 2de eeuw AD waren 80 tot 90% van de legioensoldaten van niet-Italiaanse afkomst. Het waren Spanjaarden, Galliërs of Thraciërs die het Romeinse burgerrecht al verworven hadden. Bij de auxilia, de hulptroepen, was iedereen vreemdeling. Na 25 jaar dienst kregen ze het Romeins burgerrecht. Ook op de landerijen en latifundia van de rijke grootgrondbezitters waren tal van migranten in dienst. 

Ook wie zich als vreemdeling in de stad Rome vestigde en een vak kende, kon een bestaan opbouwen. Grieken met intellectuele bagage konden als lesgever aan de slag, als dokter of als architect. Immigranten die een volwaardig beroep uitoefenden, verwierven al snel burgerrechten en die gingen over op hun kinderen.

Syriërs, Joden en Grieken

Er is ook weinig sprake in de geschiedschrijving over uit de hand gelopen geweld tegen vreemde inwoners van Rome.  De Nederlandse historicus Fik Meijer onderzocht immigratie naar Rome in zijn boek ‘Vreemd Volk’. Op basis van inscripties op grafschriften stelt hij vast dat het merendeel jonge mannen waren. Sommigen lieten hun familie later overkomen, zoals de gezinshereniging vandaag. Anderen huwden in hun gemeenschap in de metropool. Geld opsturen naar familie op het thuisfront konden ze niet. De grootste vreemde gemeenschappen kwamen uit het oosten: Syriërs, Grieken en Joden waren er sterk vertegenwoordigd. Maar in de laatste decennia van de Republiek waren de inwijkelingen vooral ontheemde boeren uit het Italiaanse platteland. Pas in de keizertijd kwamen de immigranten vooral uit de provincies van het Rijk. In Rome leefden ze in appartementjes in zogenaamde insulae, een soort flatgebouwen waar de frequente branden vaak tot catastrofes leidden met een zware menselijke tol. De hygiëne was er gebrekkig, rioolaansluitingen waren er niet, overal slingerde er huisvuil rond.

Integratiepolitiek met burgerrechten en inclusiviteit 

Door die inzet van immigranten was de integratiepolitiek flink wat toleranter dan in het oude Athene, waar  de vreemde inwijkelingen, de metoikoi, helemaal geen burgerrechten konden krijgen. Integendeel, ze moesten een speciale belasting betalen en ze mochten geen vastgoed bezitten. Maar Athene had dan ook geen immens imperium te verdedigen en economisch draaiende te houden zoals Rome. Rechtse politici die graag dwepen met het Romeinse Rijk moeten erkennen  dat de samenleving voor zijn tijd bijzonder inclusief was, al was het maar om de economie en het leger te bevolken. 

Welvaartskloof en ongelijkheid in het Romeinse Rijk

Angus Maddison, een Britse hoogleraar in macro-economische geschiedenis, die voor de Oeso werkte, maakte in zijn ‘Contours of the World Economy 1-2030 AD’ schattingen van het welvaartspeil op basis van economische modellen en historische gegevens. Hij schatte dat het Romeinse Rijk rond het jaar nul AD 45 tot 60 miljoen inwoners telde en ongeveer een Bruto Binnenlands Product van tussen 25 en 35 miljard dollar per jaar totaliseerde. 

Welvaartspeil lag in Romeinse Rijk hoger dan in middeleeuwen

Het gemiddelde welvaartspeil uitgedrukt in bbp/capita komt dan uit op 500 à 600 dollar per inwoner. Dat is evenveel als het bbp/capita van de allerarmste Afrikaanse landen zoals Burundi, Malawi of de Centraal-Afrikaanse Republiek vandaag. Maar er waren grote verschillen tussen de regio’s. In de kern van het Rijk, Italië, lag het bbp veel hoger, namelijk tussen 850 en 1000 $/hoofd.  Na de val van het Romeinse Rijk zakte het bbp in Italië tussen 500 en 1000 AD echter opnieuw naar 450 à 600 $/capita. Met de opkomst van de stadsstaten zoals Genua, Florence en Venetië vanaf de 11de/12de eeuw herstelde de economie via handel en banken tot het niveau van de Romeinse Tijd. Vanaf de 14de eeuw lag het zelfs hoger. 

In het Imperium leefde 80 tot 90% van de bevolking van de landbouw, voor het merendeel om te voorzien in eigen voeding. Producten voor de markt als gerst, olijven, druiven of wijn werden vooral op latifundia geteeld, waar slaven het werk deden.

Muntstelsel ingevoerd onder Augustus

Munten bestonden al in de tijd van Augustus, de zogenaamde denarii, maar hij voerde een nieuw muntstelsel dat naast de zilveren denarii voorzag in munten van goud- en kopergeld. De gouden aureus  stond bovenaan en was 25 denarii waard. Aurei gebruikten de Romeinen vooral als spaargeld. Voor het dagelijkse betalingsverkeer werden koperen munten gebruikt. De as, met daaronder de halve en de kwart as, was de eenheid. Daarboven was de dupondius twee as waard en de sestertius 4 as.

Een sestertie uit de tijd van Caracalla

Een aureus van Trajanus/Een aureus met Trajanus en Nerva

 

Inkomensongelijkheid groot, levensverwachting 25 à 30 jaar 

De inkomensongelijkheid in Rome was enorm. Een kleine elite leefde in luxe, de grote meerderheid van het volk was straatarm. De rijke families die in de senaat waren vertegenwoordigd, maakten niet meer dan 0,1% van de bevolking uit, de vermogende stand van de equites nog eens 1,5%. Het arme plebs was goed voor 70% van de bevolking en de overige 20 à 30% waren slaven. Een senator verdiende 1 miljoen sestertiën per jaar, een legionair 900 sestertiën, een verhouding van 1/1100. Van het inkomen van een dagloner, 800 sestertiën, ging de helft naar de huur van een appartement. Slaven verdienden helemaal niets, maar werden zelf verhandeld tegen minimum 2000 sestertiën. Handelaars met een bloeiende zaak verdienden gemakkelijk enkele honderdduizenden sestertiën per jaar. 

Door de hoge kindersterfte, ziektes en afwezigheid van medische zorg lag de levensverwachting op gemiddeld 25-30 jaar.

In vergelijking brengen de armste ontwikkelingslanden het er nog goed vanaf. Echte slavernij is er niet meer en de levensverwachting ligt er 20 jaar hoger. Er is ontwikkelingshulp die de hoogste noden helpt lenigen, er zijn vaccinatieprogramma’s, er is medische zorg en de kansarmoede is er door het basisonderwijs wat teruggedrongen. En, last but not least, er is toegang tot technologie zoals mobiele telefonie. 

 

Ontwikkeling van steden en infrastructuur

Het Rijk beschikte wel over een indrukwekkend netwerk van heirwegen en aquaducten en de verstedelijking nam toe. 

Rome telde in de tijd van Augustus 1 miljoen inwoners en ook het Syrische Antiochië en het Egyptische Alexandrië waren enorme steden voor die tijd. Daar kwamen handelaars van het hele Rijk naartoe en op tal van markten waren ook producten uit verre provincies van het Rijk te koop. Er was toegang tot tempels, tot publieke baden en tot wettelijk geregelde prostitutie.

 

Patriarchaal onderwijs

Voor wie het zich kon veroorloven werd er thuisonderwijs georganiseerd, vaak door een huisslaaf. Maar er waren ook scholen met betalend onderwijs voor zonen - niet voor de dochters, daarvoor was de samenleving te patriarchaal - van gegoede burgers.  De nadruk lag op literatuur, grammatica, geschiedenis, welsprekendheid, filosofie en logica. Grieks spreken werd beschouwd als een teken van gecultiveerdheid.