Vrijdag 27 augustus 2021 Gent-Bergen (Mons)

Ik rij nog even langs bij mijn lieve Nanou voor een afscheidsknuffel en -kus. Ze plaatst liefdevol een engelbewaarder op mijn linkerschouder en noemt me een held, want dat doet ze altijd van zodra ik een meer dan gemiddeld lange fietstocht maak. Met een vette knipoog.  Eerlijk, de eerste dagen van mijn reis voelde ik me meer een antiheld. Dat gevoel verdween gelukkig naarmate ik vlotter ging trappen. 

Het is al voorbij de middag en ik hou de eerste etappe kort: tot Bergen (Mons) en om de spieren wat los te rijden stel ik  de hellingen nog wat uit en fiets via Zwijnaarde naar het vertrouwde jaagpad langs de Schelde zo’n 20 km ver tot aan de brug van Zingem in de Zwalmstreek. Halfweg hou ik even halt in Zevergem. Ik heb het al te warm, hoewel nergens een streepje zon te bespeuren valt. Ik stop de regenjas in mijn rugzak en heel even steken de twijfels over deze onbesuisde onderneming weer de kop op. Maar ze verdwijnen als sneeuw voor de zon wanneer de lokroep en de opwinding van een onbekend avontuur weer de overhand neemt. Op een steigerend paard vol moed naar het volgend avontuur zoals Zorro of de Rode Ridder, toch?

Conditie  

Hoe het met mijn conditie is gesteld, zal moeten blijken. Mijn voorbereiding op de fiets heeft nauwelijks een paar weken geduurd. Ik heb wat heuvels opgereden in de Vlaamse Ardennen, die ze in Vlaanderen steevast bergen noemen, maar dat was een wat lachwekkend testje als je de Ardennen, de Vogezen, de Jura, de Alpen en de Apennijnen over moet. Joggen deed ik met vaste regelmaat, zodat ik wat basisconditie had, maar dat was het dan ook.  

De laatste keer dat ik een meerdaagse fietstocht van enige omvang maakte, was ik vijfentwintig jaar jonger. Toen reed ik met een tweedehandse Peugeot Carbolite 103 koersfiets-met-bagagedrager en 2x4 versnellingen van Zuid-Toscane naar Nice, zo’n zeshonderd kilometer. Dat is minder dan een derde van de reis die ik voor de boeg heb, terwijl ik ook nog eens drie keer meer bagage meesleur. Maar nu beschik ik wel over een gloednieuwe toerfiets met 27 versnellingen en een kransje 9 achteraan, waarmee ik wel hellingen van 10% kan oprijden zonder te moeten afstappen, wat  toen niet lukte. 

Door Zwalmstreek en Brakelbos naar Ath

In Sint-Denijs-Boekel, in de Zwalmstreek, neem ik de eerste helling, die naam waardig. Ze leidt van de Zwalmvallei naar de kerk in de dorpskern. Daarna gaat het over de Molenberg op en neer richting Brakel met een stevig voorsmaakje op het klimwerk van de volgende dagen in Opbrakel. Daar leer ik dat je de kortste weg naar het volgende dorp beter aan een local vraagt dan google maps of eender welke fietsapp te raadplegen. De man stuurt me langs een onverharde dreef dwars door het Brakelbos naar Vloesberg ofte Flobecq, de taalgrens over. Ik rammel van de honger. Even buiten Flobecq langs de baan naar Lessines stap ik bij een bakker binnen, die me aanraadt om de landelijke weg via Wobecq en Ostiches naar Ath te nemen. Het wordt laat en ik wil zo snel mogelijk in mijn hotel in Mons onder de douche. Ik neem in Ath daarom de kaarsrechte N 56 naar Bergen, die in Brugelette langs de dierentuin van Pairi Daiza met zijn iconische pandaberen en zijn resort loopt. Op Google Earth dacht ik een fietspad te ontwaren langs deze nationale baan, maar kilometers lang blijkt het niet meer dan een smalle fietsstrook te zijn. Het drukke vrijdagavondverkeer langs een steenweg bezaaid met baanwinkels geeft me een voorproefje van de minder fraaie kanten van mijn fietsreis. Ik kom rond zevenen aan in mijn hotel, draag mijn fietszakken naar de kamer en fiets na een douche naar het centrum.

Mons

Mons is zeer levendig op vrijdagavond en oogt multicultureel, met, hoe kan het ook anders in de stad waar de voormalige premier en Waals minister-president Elio Di Rupo burgemeester was, heel veel Italiaanse restaurants. Maar je kan er ook Grieks, Tunesisch, Marokkaanse of Turks eten in eethuisjes die worden uitgebaat door de kinderen en kleinkinderen van de vele immigranten die er indertijd in de Borinage in de mijnen zijn komen werken. Ik kies voor een volks Grieks restaurant en merk meteen wat een geweldige honger zo’n fietsrit van 90 km en 450 hoogtemeters je bezorgt. 

Wat me opvalt tijdens mijn rit naar en uit de stad is het contrast tussen de lange rijen, vaak naar Vlaamse maatstaven ondermaats gerenoveerde werkmanhuizen uit de periferie en de mooie burgerhuizen van de binnenstad.

Le Pays des Borins

Mons ligt aan de rand van de Borinage, in de 19de eeuw de meest geïndustrialiseerde, maar nu ongeveer de armste regio van België. Sinds de sluiting van de laatste koolmijnen in de jaren vijftig en zestig heeft de streek er nauwelijks enige vervangindustrie gekend en wordt de werkloosheid er vaak van generatie op generatie doorgegeven. Vandaag omvat de streek een dertiental gefuseerde gemeenten ten westen en zuidwesten van Mons en vormt met de stad zelf een arrondissement.

Toch bulkt deze regio  van de geschiedenis. In Jemappes, enkele kilometers ten westen van Bergen, versloeg het Franse revolutionaire leger de Oostenrijkers in 1792. Het was de eerste overwinning van de Fransen tegen de Oostenrijkers. Na de slag in Fleurus, twee jaar later annexeerde de Franse Republiek definitief de Oostenrijkse Nederlanden en deelde ze in negen departementen in, die net als de Franse departementen de naam van een rivier kregen. Zo waren er het departement van de Leie (West-Vlaanderen), de Schelde (Oost-Vlaanderen), de Ourthe (Luik), de Twee Neten (Antwerpen), de  Dijle (Brabant) enz. Het allereerste departement dat al na de slag bij Jemappes werd gecreëerd in 1793 kreeg de naam van de slag die de Fransen hadden gewonnen, Jemappes dus. 

De wieg van het Belgische socialisme: Quarégnon

 

Ten westen van Jemappes ligt Quarégnon. Bij elke socialist zou die naam toch minstens een belletje moeten doen rinkelen, want hier werd in 1894 het charter van Quarégnon opgesteld, de grondregels voor het programma van de Belgische Werkliedenpartij (BWP), die toen werd geleid door de Brusselaar Emile Vandervelde. Dat charter koos niet voor de revolutionaire weg, maar voor hervormingen zoals de creatie van pensioenkassen, stakingskassen,  ziekenkassen en coöperaties met als belangrijkste politieke eis algemeen stemrecht. Toch klinkt het charter vandaag behoorlijk radicaal. Het kapitalisme wordt verworpen en zo staat het er letterlijk “de Partij zal trachten die voortbrengingsmanier door het kapitaal te vervangen door een manier van werken voor grondslag hebbende het gemeen bezit van grond en bodem en van de nodige werktuigen.”

Meervoudig en enkelvoudig stemrecht

Onder de druk van het straatprotest en algemene stakingen in 1891 en 1893 was er in 1894 wel al algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd, waarbij bezit en een hogere opleiding het recht boden niet één maar twee, drie of zelfs vier stemmen uit te brengen. Toch betekende dit een vertienvoudiging van het aantal stemgerechtigden. 

Op basis van het cijnskiesstelsel, waarbij stemrecht afhankelijk was van het belaste vermogen van de Belg, waren in 1894 slechts 136.000 landgenoten kiesgerechtigd of 2,2% van de totale bevolking.  Het meervoudig stemrecht zorgde er  voor dat bij de verkiezingen van 1894 voor het eerst 28 socialisten in het parlement kwamen, maar dan alleen in Waalse kieskringen. Ook Edward Anseele, de voorman van  de toenmalige bakermat van het Vlaamse socialisme, Gent, werd niet in zijn thuisbasis maar in Luik verkozen.

Dat was echter niet het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht dat de BWP en enkele progressieve liberalen bepleitten, waarbij elke  mannelijke Belgische burger één stem zou uitbrengen. Katholieken en conservatieve liberalen en koning Leopold II waren als de dood voor zo’n democratische kieswet. Die zou er pas komen na de Eerste Wereldoorlog en hij zou meteen de definitieve electorale doorbraak van de socialisten betekenen.

In de Borinage getuigen de vaak indrukwekkende Maisons du Peuple in Dour, Pâturages, Hensies en Frameries en het Maison des Associations in Quarégnon van de decennialange sterke socialistische aanwezigheid.  

Le Grand Hornu

 

Wellicht de bekendste deelgemeente van de Borinage is Hornu, waar zich Le Grand Hornu bevindt. Henri De Gorge kocht de concessie voor de mijnexploitatie van Le Grand Hornu op en liet er zijn architecten François Obin en Bruno Renard een architecturaal visionaire mijncité bouwen voor zijn mijnwerkers naar het voorbeeld van dat van Claude-Nicolas Ledoux in het Franse Arc-et-Senans voor de arbeiders van de zoutmijnen aldaar. Vandaag is de volledig gerestaureerde site UNESCO-werelderfgoed en is vooral bekend voor de exposities van design en toegepaste kunsten die er door Grand-Hornu Images worden georganiseerd en voor zijn Museum van Hedendaagse Kunst van de Fédération Wallonie-Bruxelles.

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:B%C3%A2timents_du_Grands_Hornu.jpg

Vincent in de Borinage

In de Borinage bevond zich ook de belangrijkste protestantse gemeenschap van België. En die komt vaak ter sprake als het leven van de wereldberoemde kunstschilder Vincent Van Gogh beschreven wordt. Van Goghs eerste roeping was immers niet het kunstenaarschap maar het predikantschap en daarvoor trok hij naar de Borinage. Aanvankelijk verkocht hij bijbels vanuit zijn standplaats  Pâturages. Op voorspraak van zijn vader mocht hij in 1878 van het Evangelisatiecomité van de Belgische Protestantse Kerken bijbellezingen organiseren en huisbezoeken afleggen in de protestantse mijnwerkersgemeenschap van Wasmes. Maar dat was geen succes. Hij ging wat teveel op in zijn rol, wilde zelf ervaren hoe het leven van mijnwerkers was en daalde al eens mee af in de put. Wie was deze vreemde vogel, die per se even armoedig wilde leven als zijzelf, vroegen zij zich af. 

 

Na 6 maanden kreeg hij van de protestantse autoriteiten een negatieve evaluatie. Wat hem niet belette in volstrekte armoede zijn evangelisatiewerk verder te zetten in Cuesmes, waar hij ook steeds meer ging tekenen.

In 1879 maakt hij een tweedaagse voettocht van Quesmes naar Korsele, een deelgemeente van Horebeke in de Vlaamse Ardennen, waar vandaag nog steeds een protestantse geuzengemeenschap leeft. Hij wilde er de predikant Van der Wayen Pieterszen ontmoeten, maar die vertoefde op dat moment niet in Korsele, maar in Brussel. Toen Van Gogh dit ter ore kwam, nam hij stante pede vanuit het station van Sint-Denijs Boekel - waar ik op mijn fietstocht voorbij kwam - de trein naar Brussel. Daar had hij een lang gesprek met Pieterszen, zelf ook een kunstschilder, die hem zou hebben overtuigd om zich intensiever met teken- en schilderwerk bezig te houden. Volgens de vereniging Erfgoed Vlaamse Ardennen en de plaatselijke kunstenaar Johan Tahon zou dat gesprek Van Gogh hebben overtuigd om zich vanaf 1880 volledig over te geven aan zijn creatieve opwellingen. Zoals hij zich twee jaar eerder vol overgave op  zijn evangelisatieopdracht had gegooid, zo energiek ging hij nu voor zijn artistieke roeping met zijn bekende stemmingswisselingen, zijn impulsief  en zelfdestructief gedrag tijdens zijn crisissen, dat uiteindelijk culmineerde in zijn zelfmoord in 1890. 

Italianen in de Belgische mijnen

 In het historische accord du charbon uit 1946 tekende de Belgische regering onder leiding van Achille ‘charbon’ Van Acker met de Italiaanse regering Gasperi een overeenkomst om 50.000 Italiaanse arbeiders naar de 5 Belgische mijnstreken te sturen, waaronder de Borinage in ruil voor steenkoolleveringen aan dat land. In eigen land vond de regering immers onvoldoende arbeiders die het vuile, ongezonde en gevaarlijke werk nog wilden doen. De regering Van Acker wilde met allerlei premies, extra verlof, vervroegd pensioen en vrijstelling van dienstplicht het beroep aantrekkelijker maken, maar het patronaat wilde daar niet van horen en gaf de voorkeur aan goedkope immigranten die op al deze voordelen niet hoefden te rekenen. In de eerste jaren leefden de Italiaanse gastarbeiders hier in kampen  en werkten er in vaak ondermaats beveiligde mijnen.

Nog voor de grote mijnramp van Marcinelle in 1956, waarbij 136 Italianen het leven verloren, waren er tussen 1946 en 1955 al 500 Italianen omgekomen in de mijnen. Marcinelle betekende het einde voor het Italiaans-Belgische akkoord. Sommige Belgische mijnen bleken over een manke, verouderde beveiliging te beschikken, zo stelde de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vast in 1959. Maar België ging na 1956 onverstoord verder met de rekrutering van mijnwerkers, maar ditmaal uit Spanje, Griekenland, Marokko en Turkije. Meer dan de helft van de Italianen keerde terug naar hun moederland. Zij die bleven, zoals de vader van Elio Di Rupo, een mijnwerker uit Morlanwelz bij La Louvière of de vader uit Jemappes van de in de jaren zestig razend populaire Belgisch-Siciliaanse charmezanger Salvatore Adamo, namen de Belgische nationaliteit aan. In België leven nu zo’n 300.000 burgers van Italiaanse afkomst, waarvan 65% in Wallonië.