Maandag 6 september: Luzern-Wassen
De volgende dag koop ik mij een fietskaart van Zwitserland, geplastificeerd. Ze kan dus wel wat regen- of zweetdruppels verdragen. Je vindt er niet alleen de fietsroutes op, maar ook de gevaarlijke stroken weg, met druk verkeer waar je als kwetsbare fietser het meest gevaar loopt om aangereden te worden. De lastigste en steilste klimpartijen staan erop gemerkt met vierkante haakjes. Hoe meer er na elkaar staan, hoe steiler de klim. Niets te vroeg, deze aankoop, want vandaag begint het serieuze klimwerk. Ik heb een hotel geboekt in Wassen op de weg naar de Gotthard-pas. Het hotel is vooral populair bij bikers en heeft ook een restaurantje. Maar eerst moet ik een grote boog rond het Vierwoudstedenmeer fietsen naar het uiterste zuidpunt ervan: Flüelen.
Zugersee, landschap als ansichtkaart in kanton Schwyz
Via Meggen fiets ik naar Küssnacht, dat in een baai van het Vierwoudstedenmeer ligt. Dan kies ik voor de route langs de Zugersee. Hier ben ik in het kanton Schwyz. Het landschap met zijn bergen, alpenweiden en meren die de dorpjes op de oever in het heldere water weerspiegelen op deze zonnige dag lijken zo uit ansichtkaarten of toeristische posters geplukt. Dit is Zwitserland in zijn volle pracht. Aan de zuidelijke punt van de Zugersee ligt Arth waar ik eigenlijk mijn voeding had moeten inslaan, maar ik begin meteen aan de beklimming naar Oberarth. Daar vraag ik een jonge vrouw of er een bakker is in Oberarth. Neen, zegt ze, maar er is er wel één in Arth. En ze stuurt me vol goede bedoelingen terug naar beneden in Arth. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om die beklimming van anderhalve kilometer nog eens over te doen. Dan nog liever even mijn honger vergeten. Ik moet overigens zuinig zijn met mijn krachten vandaag, want de laatste twintig kilometer naar Wassen wordt een harde dobber. Even verderop in Goldau, stap ik een Sparwinkel binnen om eten voor mijn lunch in te slaan: Zwitserse kaas, tomaten, appels en broodjes. In een wijde boog fiets ik rond de Lauerzsee. Reusachtige grijze granieten rotsen komen uit het zachte groen van alpenweiden en bossen tevoorschijn.
Ingenbohl aan het Vierwoudstedenmeer
Die dekselse Axenstrasse
In Ingenbohl beland ik opnieuw bij het Vierwoudstedenmeer, maar dan op de zuidelijke oever. Het uitzicht vanaf de oever is hier adembenemend in de namiddagzon. Een ideale plaats om mijn lunchpakket aan te snijden. Ik tank energie en moed, want de weg langs de oever staat aangemerkt als gevaarlijk. Geen fietsstrook dus en inderdaad een zeer drukke weg met heel wat vrachtverkeer, maar een andere keus is er niet voor wie naar het zuiden wil. Het is de Axenstrasse met zijn tunnels en galerijtunnels of niets, ook voor fietsers. In de tunnels is er gelukkig wel een fietsstrook en mijn voor- en achterlicht werken prima en naarmate ik Flüelen nader heeft de weg steeds langere fietsstroken en zakt de stress. Ik slaak een zucht van opluchting als ik er eindelijk arriveer. In Fluëlen bevind ik me al in het kanton Uri.
Altdorf, dorp van Willem Tell
In Altdorf, meerbepaald in de Gotthardstrasse begint de 47 km lange weg naar de Gotthard-pas. De weg loopt door de vallei van de Reuss net als de autosnelweg die naar de Gotthard-tunnel leidt en de spoorweg . De eerste 14 km gaat het langzaam hoger.
In Altdorf heeft de bekendste inwoner van dit kanton samen met zijn zoon en zijn kruisboog een meer dan levensgroot standbeeld gekregen op een plein voor de kerk
Willem Tell, een Zwitserse stichtingslegende om het natiegevoel te versterken
De legende wil dat de vrijheidsstrijder Willem Tell weigerde de hoed van de wrede Oostenrijkse landvoogd Gessler te groeten die hier op een paal onder een lindeboom stond uitgestald. Als vergelding moest Tell, die een gereputeerd kruisboogschutter was, op een appel mikken die op het hoofd van zijn zoon Walter werd geplaatst. Zijn pijl splijtte de appel in twee, maar aan landvoogd Gessler bekende hij achteraf dat zijn tweede pijl bestemd was voor Gessler zelf, als zijn eerste pijl zijn zoon had getroffen, waarop Gessler hem in de boeien liet slaan en in een boot naar een kerker in Küssnacht aan de overkant van het Vierwoudstedenmeer bracht. Maar het begon te stormen en Tell was de enige die voldoende stuurmanschap bezat om de boot in toom te houden. Zijn bewakers bevrijdden hem van zijn handboeien en lieten het aan hem over om de boot veilig aan te meren. Maar tijdens de landing wist Tell te ontsnappen. Gessler zette de achtervolging in op de weg naar Küssnacht maar vanuit een hinderlaag wist Tell hem met een welgemikt schot te doden.
Schiller bewerkt legende tot toneelstuk
De Duitse literator Friedrich von Schiller, tijdgenoot en vriend van Goethe, gebruikte Tell in 1804 wel als protagonist voor een toneelstuk dat in Weimar voor het eerst werd opgevoerd en Rossini bewerkte het verhaal als libretto van een opera. De legende bestond al toen Aegidius Tschudi ze in extenso en flink aangedikt vertelt in zijn Chronicon Helveticum van 1570. Tell’s heldendaad zou plaatsgevonden hebben in 1307. Jammer voor de Zwitsers, maar er is geen enkel bewijs dat Willem Tell echt heeft bestaan. De legende lijkt dus veeleer te kaderen in een soort stichtingsmythe van de Zwitserse Confederatie.
Van drie naar tweeëntwintig kantons
Maar de vorming van de kern van de Zwitserse Confederatie van drie kantons: Uri, Schwyz en Unterwalden had plaats in 1291. De nationale feestdag valt sinds 1899 op 1 augustus. Daarmee wordt herdacht hoe de drie Eidgenossen kantons op die dag in 1291 de eed aflegden elkaar te zullen steunen in de bevrijdingsstrijd tegen de Habsburgers.
In de eerste helft van de veertiende eeuw werd die Confederatie uitgebreid met de kantons Glarus, Zug en de stadstaten Luzern, Bern en Zürich. Hun onafhankelijkheid van het Heilig Roomse rijk verstevigde na de overwinning tegen de Habsburgers in Sempach in 1387, maar zou pas definitief en compleet worden bij de Vrede van Westfalen in 1648.
Na de bezetting door de Fransen en de daaropvolgende nederlaag van Napoleon werd Zwitserland een confederatie van 22 onafhankelijke kantons in het begin van de negentiende eeuw. . Na een opstand van de katholieke Sonderbund kantons, die werd neergeslagen in 1847, werd een overeenkomst bereikt over een federale grondwet in 1848.
In de eerste helft van de negentiende eeuw, een periode van romantiek en nationalisme, werd Tell vaak opgevoerd als de nationale bevrijdingsheld in het kielzog van het succes van Friedrich von Schillers drama uit 1804.
Tell, tijdgenoot van Jan Breydel
Maar al in de tweede helft van de negentiende eeuw was er eengezindheid onder historici dat er geen bewijs bestond voor het bestaan van een Wilhelm Tell. Bewerkingen van legendes of uitvergroting van heldhaftige historische figuren dienden in de negentiende eeuw wel vaker om het natiegevoel en de volksidentiteit te versterken.
Willem Tell en zoon in Altdorf
Tell was een tijdgenoot van de Vlaamse volkshelden Jan Breydel en Pieter De Coninck. In tegenstelling tot Tell hebben beide Bruggelingen wel bestaan, maar Breydel heeft geen rol van betekenis gespeeld in de Guldensporenslag tegen de Franse ridders. Dankzij de roman ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van de negentiende-eeuwse romancier Hendrik Conscience werd hij tot een leider van de opstand tegen de Fransen gepromoveerd. Nu prijkt een standbeeld van hem aan de zijde van Pieter De Coninck op de Brugse markt. Maar in verslagen over de Guldensporenslag is alleen sprake van een beenhouwer met de naam Jan Breydel die vlees zou hebben geleverd aan de Vlaamse troepen. Er bestaat geen enkele getuigenis uit die tijd dat hij zou hebben meegevochten in de Guldensporenslag. Wel is er een kroniek bekend uit de 15de eeuw over de geschiedenis van Brugge waarin de familie Breydel in een bui van zelfverheerlijking beweerde af te stammen van ene Jan Breydel, die in de kroniek werd opgevoerd als verzetsheld.
Vanaf hier alleen nog bergop
De eerste 14 km gaat het langzaam hoger. Erstfeld en Silenen rij ik nog vrij ontspannen voorbij. Maar in Amsteg gaat het op de Gotthardstrasse opeens steil omhoog, de ene haarspeldbocht na de andere tot in Gurtnellen. 450 hoogtemeters op nauwelijks 10 km en weinig of geen stroken waar ik wat op adem kan komen. Eenmaal Gurtnellen voorbij gaat het gelukkig wat minder steil tot in Wassen, mijn eindbestemming. Met 1475 hoogtemeters en 84 km in mijn benen had ik een dorp verder niet meer gehaald, vrees ik. Maar vandaag, zo voelt het aan, heb ik mijn tempo en ritme gevonden om niet meteen te diep in mijn reserves te gaan, zodat ik lange beklimmingen kan volhouden.
-----------------------------
Langste tunnel ter wereld
In Erstfeld is de noordelijke ingang van de Gotthard-basistunnel, een 57 kilometer lange spoortunnel die helemaal onder het Gotthard-massief loopt tot in Bodio bij Biasca in het kanton Ticino. De tunnel met zijn dubbele koker werd in 2016 in gebruik genomen. Hij is langer dan de tunnel onder het Kanaal, die Calais met Dover verbindt. De hoge snelheidstrein Milaan-Zürich rijdt erdoor. Omdat het traject bijna vlak is, kunnen de hogesnelheidstreinen er gemakkelijk aan meer dan 200 km/u doorheen razen. Er rijden ook dagelijks tientallen goederentreinen door de tunnel. Ze moeten het vrachtwagenverkeer over de Alpen helpen inperken en staan in voor een modal shift van wegtransport naar het veel milieuvriendelijker spoortransport. Maar in 2023 moest de tunnel voor een jaar dicht toen een goederentrein ontspoorde en over 8 km de betonnen dwarsliggers van de rails aan diggelen reed. Sinds september 2024 is de tunnel weer volledig open.
----------------------------------------------
Waterkrachtcentrale
In Amsteg kom ik bij een enorme waterkrachtcentrale van de Zwitserse Spoorwegen (Schweizerische Bundesbahnen, SBB) die over meer dan 100 meter 6 turbines herbergt. Dat is de oude centrale Amsteg I die dateert uit 1923. Ze is nu industrieel erfgoed. Ze werd vervangen door Amsteg II met een veel grotere capaciteit die in een rots werd gebouwd. Water wordt vanuit het stuwmeer in Pfaffensprung naar een watertoren in Bristen geleid, waar het 280 meter dieper op drie turbines wordt gestort. Die turbines drijven generatoren aan die 450 Gigawattuur elektriciteit per jaar produceren voor de Gotthard-basistunnel en de Noord-Zuid spoorverbindingen.
Vriendelijke bikers
Ik plaats mijn fiets in de garage van het hotel tussen de zware motorfietsen. De meeste klanten hier zijn immers bikers. Geen zware jongens, maar bezadigde, vaak dikbuikige vijftigers en zestigers. In het schemerduister kijk ik door het raam van mijn hotelkamer naar de besneeuwde bergen. Ik voel me nietig. De warme douche is weer eens het moment suprême van de dag, een warme gloed rolt over mijn rug. Mijn verkrampte spieren ontspannen, het vuil en het zout van het zweet op mijn huid spoelen weg. Ik heb een reuzenhonger.
Schweizerdeutsch en steenkolenduits
Op 930 meter hoogte is het buiten te koud om op het terras te eten. In het restaurant kies ik de calorierijke suggestie van de dag: een aardappelschotel met ham, spinazie en kaassaus. Om mijn keuze te maken gluurde ik gewoon even in het bord van mijn Zwitserse buren aan het tafeltje naast mij. Ze spreken Schweizerdeutsch en waarschijnlijk nog een dialect ook. Ik begrijp er geen knijt van. Met het Schweizerdeutsch heb ik het al de hele reis moeilijk. Het klinkt grappig en zangerig met veel ie’s in plaats van ei’s (Schwiez ipv Schweiz). Als ik al eens in steenkolenduits verval, hoef ik me hier tenminste niet te schamen, komt het in me op. Na de obligate halve liter bier - ik heb altijd vreselijke dorst ‘s avonds of wil ik mezelf gewoon belonen voor de inspanning van de dag? Het is me niet duidelijk - ga ik nog even wat frisse berglucht opsnuiven op het terras en genieten van het geluid van de kolkende bergrivier die de Reuss hier is. Nu en dan weerklinkt de schriele kreet van een vogel of is het een marmot? Neen, geen marmot, die slaken hun kreten alleen overdag, nu slapen ze in hun hol. Ook ik zal slapen als een marmot, al verwijst die uitdrukking naar hun winterslaap die acht maanden duurt van oktober tot mei. Mijn zware benen schreeuwen om platte rust. Morgen volgt de zwaarste etappe van de week, zoniet van de reis.
Amsteg, waterkrachtcentrale in 1923