Maandag 4 september: van Gravina over Altamura naar Matera

Ik neem maandagmorgen afscheid van mijn vriendelijke B&B-uitbaters in Gravina en rij via de SP 27 naar Altamura de stad uit. Altamura is nauwelijks 15 km weg en wordt een kleine tussenstop op weg naar Matera. Aan mijn linkerkant, noordwaarts kijk ik uit op de zuidkant van het hoger gelegen Parco nazionale dell’ alta Murgia. Het plateau heeft prachtige fietsroutes en wandelpaden en je kunt er alle landschaps- en bodemvarianten bewonderen die in de loop van miljoenen jaren door de insijpeling van zuur regenwater op de kalkbodem zijn ontstaan: barsten, geribbelde bodems, kloven, grotten en vooral de indrukwekkende verdwijngaten of dolines die soms honderd meter en meer in diameter zijn. Vlakbij Altamura ligt er zo’n bekende doline, 75 meter diep en 500 meter in doorsnede.  Altamura ligt op 480 meter hoogte, nog een honderdtal meter hoger dan Gravina. Een kleine beklimming naar het historische centrum is onvermijdelijk. Het is omgeven door een middeleeuwse stadsmuur, een alta mura dus. Ik rij binnen door de Porta Bari, de zeventiende-eeuwse noordelijke toegangspoort tot het centrum met de beeltenissen van de twee patroonheiligen van de stad, de heilige Irene en de heilige Jozef,  en volg de Corso Federico II di Svevia, een winkelstraat die dwars door het oude centrum naar de Porta Matera loopt. Binnen de muur is het centrum volkomen autovrij en met zijn vele kleine straatjes en pleintjes erg gezellig en knus.  

Ongeveer halfweg de Corso bevindt zich de Piazza Duomo en de kathedraal, maar voor ik die bereik ben ik al twee kerken voorbij gefietst: de Chiesa di San Biagio en de Chiesa di San Nicola dei Greci. Deze laatste dateert uit 1232 en was oorspronkelijk Grieks-Orthodox, zoals de naam laat vermoeden. Ze is gewijd aan San Nicola di Bari. In de zeventiende eeuw werd ze een Rooms-katholieke kerk en schakelde ze over op de Latijnse liturgie.  

Ik hou halt bij de kathedraal, die net als in Gravina opgedragen is aan Maria Assunta.

De kathedraal van Altamura

De kerk werd in de dertiende eeuw gebouwd door de keizer van het Heilig Roomse Rijk, Frederik II, en viel niet onder het bisschoppelijk gezag, maar onder dat van de keizer. Het rijkelijk versierde timpaan boven de ingang bevat bas reliëfs van Maria, de twaalf apostelen en nog tal van andere bijbelse figuren. Ook in de deurlijsten staan taferelen gebeeldhouwd tussen florale motieven. Twee stenen leeuwen op een piedestal flankeren de ingang. Het rozetvenster erboven en het hele onderste deel van de façade dateren echter uit begin veertiende eeuw, toen Robert van Anjou hier het bewind voerde. Uit een inscriptie kan immers worden opgemaakt dat de kerk in 1316 was ingestort en daarna werd heropgebouwd. In de oorspronkelijke dertiende eeuwse romaanse versie stond het altaar zelfs aan de kant van de huidige ingang. In de zestiende eeuw werd de kerk uitgebreid met een tweede klokkentoren, de huidige sacristie, het altaargedeelte en het prachtige houten koor in het presbyterium.  De bovenste delen van de klokkentorens en de barokke loggia daartussenin zijn 18de-eeuws. De derde klokkentoren aan het andere uiteinde is 19de-eeuws. Ik geef mijn fietstassen in bewaring en neem een kijkje binnen. Binnenin domineert de barok.  Het plafond van de hoofdbeuk is versierd met verguld 18de-eeuws stucwerk en in de zijbeuken zijn er 6 kapellen ondergebracht, alle in polychroom marmer en inlegwerk. 

 

----------------------------------------

Na een verkennend fietstochtje door de charmante steegjes en pleintjes van het centrum krijg ik er al spijt van dat ik hier geen volle dag kan rondkuieren. Mijn maag knort intussen en ik kies enkele panzerotti in een traiteurszaak. Panzerotti zijn een soort broodjes met allerhande vullingen van kaas, ham, gegrilde groenten, tomaat, mozarella enz. Maar ik hou me bij mijn schema en rij door de Porta Matera aan de zuidkant de stad uit en kom uit bij de Piazza della Resistenza. Die Piazza herdenkt niet het verzet tegen het fascisme, maar tegen de Sanfedisti onder leiding van kardinaal Fabrizio Ruffo in 1799.

Fransen verdrijven monarchie in Napels

 In 1799 werd in Napels kortstondig de Parthenopese Republiek geïnstalleerd nadat koning Ferdinand IV van Bourbon op de vlucht sloeg naar Sicilië voor de Franse revolutionaire troepen. Ferdinand maakte immers deel uit van een alliantie van monarchieën - De Oostenrijkse, de Britse en de Russische - tegen de Franse revolutionairen. Tijdens het Directoire van de Franse Revolutie in de jaren 1790 had niemand minder dan generaal Napoleon Bonaparte enkele beslissende militaire successen geboekt en de Oostenrijkers uit grote delen van Italië verdreven. Overal liet hij vanaf 1796 in de veroverde gebieden zusterrepublieken installeren naar het Franse revolutionaire model. De Cisalpijnse republiek in Noord-Italië met Bologna als hoofdstad, de Ligurische Republiek, de Romeinse Republiek  waar de paus in ballingschap werd gestuurd en in Napels de Parthenopese Republiek.  In al deze zusterrepublieken werden de feodale rechten afgeschaft, werd het bestuur in liberale zin gemoderniseerd en werden kerkelijke bezittingen geconfisqueerd. 

De Parthenopese republiek verwijst naar Parthenope, een Sirene uit de Griekse mythologie die leefde in de baai van Napels en aanspoelde waar Palaeopolis of Parthenope werd gesticht, dat later Napels zou worden. Parthenope was ook de titel van de laatste film van de cineast Paolo Sorrentino, waarin hij een ode brengt aan zijn geboortestad Napels.

Revolutie van Altamura: republikeinse burgerij tegen clerus en boeren

Tijdens de Parthenopese republiek had de zogenaamde revolutie van Altamura plaats, waarin ook deze stad drie maanden lang zichzelf bestuurde. Maar de zogenaamde Sanfedisti of het Leger van het Heilige Geloof (San Fede) onder leiding van kardinaal Fabrizio Ruffo heroverden de stad nog datzelfde jaar op de revolutionairen. Ze werden daarbij gesteund door de Britse vloot van Horatio Nelson, die de zee rond Napels controleerde en belette dat de Fransen versterkingen en bevoorrading aanleverden over zee.  De Franse grondtroepen waren inmiddels naar het Noorden getrokken waar ze moesten slag leveren tegen een tweede coalitie van Russische en Oostenrijkse monarchistische troepen, zodat Ruffo weinig militaire weerstand ondervond.

Ruffo restaureerde de dynastie in 1799 en voerde een meedogenloze repressie tegen de Republikeinen, niet alleen in Napels, maar ook in andere Republikeinse haarden in Zuid-Italië. En hier in Altamura was zo’n Republikeins nest. Op de Piazza del Duomo staat een monument ter nagedachtenis van de ‘martelaars van de Altamurese Revolutie’, die het slachtoffer werden van zijn troepen. Het gedachtengoed van de Franse revolutie werd vooral gedeeld door de wat beter opgeleide stedelijke burgerij. En ook al namen de Republikeinen een wet aan die de feodaliteit afschafte, het drong niet door tot de arme contadini (boeren) dat zulks in hun voordeel was. Zij zagen in de Fransen vreemde, goddeloze bezetters die hen bovendien dwongen om via circonscripties militaire dienst te verrichten in de Franse republikeinse legers, wat overigens ook in de Zuidelijke Nederlanden gebeurde en aanleiding was voor de Boerenkrijg. Met de sluiting van kloosters en de confiscatie van kerkelijke bezittingen joegen ze ook nog eens de clerus tegen zich in het harnas, die veel invloed had op de plattelandsbevolking en volop de anti-Franse opstanden steunde.

 

Martelaars van de Altamurese revolutie

Het bewind onder Murat

De restauratie van het ancien régime onder Ruffo en de Borboni (Bourbons) in Napels was van korte duur. In 1806 trokken Franse troepen opnieuw Zuid-Italië binnen en vluchtte Ferdinand IV naar Sicilië, waar hij onder Britse bescherming bleef regeren tijdens het Franse bewind in Napels. Napoleon, zelf een afstammeling van Italiaanse immigranten en geboren op Corsica in 1769 als Napoleone di Buonaparte, sprak thuis Italiaans en Corsicaans en was in zijn jonge jaren een Corsicaanse autonomist die zich tegen de Franse annexatie keerde. Tot enkele jaren voor zijn geboorte was Corsica eeuwenlang een deel van de Republiek Genua geweest. En toch zou hij later de generaal worden die van Frankrijk de machtigste mogendheid op het continent wou maken. Eind 1799 pleegde hij zijn staatsgreep tegen het fel verzwakte Directoire, liet een nieuwe grondwet schrijven en benoemde zichzelf tot eerste consul. Twee jaar later werd hij consul voor het leven en vier jaar later in 1804 kroonde hij zichzelf tot keizer. In 1800 was hij opnieuw de Alpen over  getrokken en had hij Noord-Italië opnieuw op de Oostenrijkers veroverd, waarop hij zich in 1805 tot koning van Italië kroonde. Zoals bekend hield Napoleon de macht in de familie. In 1806 kroonde hij zijn broer Louis Napoléon Bonaparte tot koning van Holland en installeerde zijn andere broer Joseph Bonaparte in Napels. In 1808 verplaatste hij Joseph naar Madrid  en zette in Napels zijn schoonbroer, Joachim Murat, een gevierde cavaleriecommandant, op de troon. Murat ging door het leven als Gioacchino Napoleone en was niet onpopulair in Napels. Hij moderniseerde het staatsbestuur en de rechtspraak, maar had de invloedrijke geestelijkheid tegen zich. 

Joachim Murat (Gioacchino Napoleone)

Het Koninkrijk van de Beide Siciliën na de tweede restauratie

Na de definitieve nederlaag van Napoleon in Waterloo, kwam Ferdinand in Napels opnieuw op de troon. Ditmaal als Ferdinand I, koning van de Beide Siciliën. Op het Congres van Wenen in 1815 werden de oude monarchieën onder het waakzame oog van de Oostenrijkse buitenlandminister Klemens von Metternich opnieuw in ere hersteld in Italië en ging Oostenrijk met het leeuwendeel lopen door de Habsburger Franz I van Oostenrijk koning van Lombardije-Venetië te maken, diens dochter Marie Louise het hertogdom Parma te schenken en het hertogdom Modena opnieuw aan de familie Habsburg- Este te schenken. Het huis van Savoy kreeg Nice, Piëmonte en Ligurië en de paus kreeg de Pauselijke Staten terug. In Savoy, de pauselijke staten, Lombardije en Venetië kreeg de kerk haar vooraanstaande rol in het onderwijs en en het publieke leven terug, vaak flink tegen de zin van de opkomende bourgeoisie. Ook in Napels was niet iedereen even gelukkig met de restauratie. Murats invoering van de Franse administratieve en juridische bestuursinrichting bleek deugdelijk, alleszins degelijker dan wat de Napolitanen voordien gewoon waren. De op Napoleontische leest geschoeide wetgeving  had bovendien de belangen van de bourgeoisie gediend. Deze burgerij waarvan sommigen zich verenigd hadden in een soort loge of geheime genootschap, de Carbonari, hadden al een vaag  programma voor een hervorming met een grondwet. Ze verenigden zich met voormalige officieren uit het leger van Murat en marcheerden in 1820 op Napels. Ferdinand I moest toestaan dat zijn macht werd ingeperkt.

Niet opgewassen tegen deze hervormingsgezinde krachten zocht hij steun bij zijn oude conservatieve bondgenoten. Metternich en de conservatieve monarchieën van de Heilig Roomse Alliantie, die zich tot doel hadden gesteld om de revolutionaire opstanden neer te slaan, kwamen daarop in het Sloveense Ljubliana in een conferentie bijeen onder leiding van Rusland, Oostenrijk en Pruisen en de koningen van de Beide Siciliën en Sardinië-Piemonte. De conferentie gaf Metternich de zegen om het Oostenrijkse leger uit te sturen naar de Beide Siciliën, er de grondwet af te schaffen en er de absolute macht van koning Ferdinand te herstellen. De republikeinen en antimonarchisten vluchtten naar veiliger oorden; naar Noord-Italië, het buitenland of gewoon de bergen in.

Brigantaggio

In Zuid-Italië was er eeuwenlang een traditie van brigantaggio, een soort banditisme dat vooral bij onvrede op het platteland, bij landbouwcrisissen, droogte en extreme verpaupering, telkens opnieuw de kop opstak. Banditisme werd een vorm van extralegale inkomstenverwerving in streken waar staatsgezag en -structuren afwezig waren en het volk aan zijn lot werd overgelaten. Bendes rekruteerden met gemak radeloze jongemannen die een uitzichtloos bestaan leidden in dorpen die door armoede en hongersnood geteisterd werden.  Het is een fenomeen dat vandaag ook in  afgelegen gebieden in Afrika opduikt, waar de staat en elke ordehandhaving afwezig is (Congo, Mali, Niger).  

Angiolillo (Engeltje)

Vaak hadden de bandieten anarchistische trekjes met soms een Robin-Hoodachtige inslag en steunden ze het volk in hun strijd tegen meedogenloze uitbuiters. Zo was er de bekende Angelo Duca (Angiolillo) die een soort sociaal banditisme bedreef. Hij stal alleen van de rijken en liet armen vaak in zijn buit delen, waardoor hij de status van een volksheld kreeg.  Hij rekruteerde zijn eigen roversbende na een geschil met de hertog van Martina Franca, Francesco Caracciolo. Daarna was hij actief in Basilicata en Campania, maar werd uiteindelijk door de Bourbons gevangen genomen en in 1784 op koninklijk bevel opgehangen.

Angiolillo, de Italiaanse Robin Hood

Briganti in dienst van de koning

Andere briganti hadden minder scrupules en waren ordinaire struikrovers. Plunderen, roven en afpersen was een verdienmodel voor hen. Maar ze bleken ook voor verschillende belangen inzetbaar. Ferdinand IV, de koning van Napels, die door Napoleon in ballingschap werd gestuurd, kon niet alleen boerenzonen verleiden die verplicht werden om militaire dienst te doen voor de bezetter om voor de restauratie van het koningshuis te strijden, maar ook roversbenden. Ze bleken bijzonder effectief om guerilla te voeren tegen de Fransen.  De koning ging daarin zover dat hij bandietenleiders hoge posten in het koninklijke leger gaf. Een zo’n bandietenleider was Michele Pezza die kolonel werd in het koninklijke leger. 

Liste de fuor bando

 In 1821 vaardigde Ferdinand een wet uit voor de onderdrukking van het brigantaggio in il Regno di Napoli.  Vier krijgshoven moesten de bandieten berechten, één daarvan in Basilicata en Puglia. In alle gemeenten onder controle van de Bourbons werden liste di fuor bando gepubliceerd van gezochte en vogelvrij verklaarde bandieten, outlaws zoals in de Far West, die men omver mocht knallen zonder daarvoor ooit gestraft te worden. Sterker, waarvoor men zelfs een premie kon opstrijken. Op elk bendelid wachtte de doodstraf, evenals zij die hand- en spandiensten hadden verleend aan bandieten. Bandieten die een andere bandiet doodden kregen vrijspraak enz. Van 1806 tot 1834 werden in totaal zestig decreten in il Regno di Napoli tegen banditisme uitgevaardigd.  Door dezelfde Borboni nota bene die de briganti handig hadden gebruikt in hun strijd tegen de Republiek.

La Civita, het historisch centrum van Matera

Matera

Langs de Strada Provinziale 27 en via enkele kleinere secundaire wegen die parallel lopen met de Strada Statale 99 fiets ik naar Matera. Ook deze weg kun je moeilijk vlak noemen. Vanaf Altamura gaat het in Puglia bergaf tot aan de grens met Basilicata en daarna is het weer flink klimmen om in Matera te komen. Matera ligt zowat op de grens van twee geologische gebieden: het kalksteenplateau van de Murgia en de heuvels van Basilicata, het voormalige Lucana. Ik rijd meteen naar mijn B&B dat op enkele honderden meters van het centrum vandaan ligt en neem bij gebrek aan fietsstalling op aanraden van de vrouw aan de receptie mijn fiets mee in mijn kamer op het gelijkvloers. Daar stel ik tot mijn ontsteltenis vast dat ik een bankkaart ben verloren. Onmiddellijk bel ik card stop. Achteraf zou blijken dat in Altamura met mijn kaart contactloos een viertal aankopen waren gebeurd voor ongeveer 90 euro. Gelukkig is het bedrag waarmee je zonder pincode kan betalen gelimiteerd : maximaal 100 euro. Of iemand de kaart gevonden heeft of uit mijn rugzak geritst heeft, heb ik uiteraard nooit kunnen achterhalen. 

Ik start mijn wandeling bij de mooie piazza voor de barokke kerk van de heilige Franciscus van Assisi met zijn rijkelijk met krullen versierde façade, die nog deel uitmaakt van de Civita, de stad op de rechteroever van de Gravina. Aan de overkant van de piazza prijkt een beeld van het gesmolten uurwerk van Salvator Dali, waarover later meer.  Van daaruit rep ik me meteen naar de ‘Sassi’, de grotwoningen langs de oevers van de Gravina, die van Matera een wereldwijde toeristische attractie gemaakt hebben.

Kerk van Franciscus van Assisi, Matera

De ‘Sassi’

De Sassi zijn de buurten met huisjes en grotwoningen die tegen de heuvelwanden van Matera zijn gebouwd. Tegen de noordwand die uitkijkt op de Canyon van de Gravinarivier ligt de Sasso Barisano, tegen de zuidelijke bergwand bevinden zich vooral grotwoningen die uitgegraven zijn uit de tufsteen. Ze vormen de Sasso Caveoso. Bovenop de heuvel prijkt het historische centrum, de Civita, met de Duomo.

De grotten zijn ontstaan in de kalkstenen wanden van de V-vormige vallei die de Torrente Gravina hier in de loop van de miljoenen jaren heeft uitgegraven, dezelfde rivier die ook de kloof in Gravina di Puglia heeft ingesneden. Later leende de poreuze kalksteen en de tufsteen zich uitstekend om er grotten in uit te hakken met stenen of later metalen gebruiksvoorwerpen.  Op de oostelijke oever ontdekte de archeoloog Domenico Ridola, naar wie hier een archeologisch museum is vernoemd, neolithische nederzettingen met hutten, de eerste waarin in Italië aan landbouw werd gedaan. Vele van de grotten werden waarschijnlijk al in het stenen tijdperk bewoond, volgens sommige archeologen al in het tiende millenium voor Christus. In het bronzen tijdperk (vanaf 3000 voor Chr.) werden de grotten gebruikt voor rituele begrafenissen. 

In de vroege middeleeuwen waren de grotten, vooral op de linkeroever, een toevluchtsoord voor benedictijnse en byzantijnse kloostergemeenschappen die er in totaal zo’n 150 chiesi rupestri (grotkerken) inrichtten, waarvan sommige nog resten van fresco’s vertonen en tot in de 20ste eeuw voor erediensten werden gebruikt. De Byzantijnse monniken waren waarschijnlijk op de vlucht voor de Moslims van de Aghlabiden die tot 869 heersten in Bari. In 869 werden de troepen van de Emir van Bari verdreven door een alliantie van de Karolinger Lodewijk II, de achterkleinzoon van Karel De Grote die heerste over het oostelijke deel van het Frankische Rijk, met de Byzantijnse keizer in Constantinopel Basil I. Later zou hij de Saracenen ook verdrijven uit Capua en Salerno op de westkust van Italië. 

Andere grotten werden voorraadplaatsen, woningen of stallen voor herders en hun schapen en geiten of een combinatie van de drie. Onderling waren de grotwoningen en voorzieningen verbonden door een gangstelsel met verschillende verdiepingen als een soort ondergronds appartementsblok. Vernuftige ingegraven kanaaltjes en tunneltjes  leidden het water naar gemeenschappelijke cisternen en waterreservoirs, andere greppels en pijpen dienden als afvoer voor rioolwater.

Dat grotwoningen in Matera in 1950 nog werden bewoond, werd als  een schande ervaren in de nieuwe Italiaanse Republiek die na het mislukte fascistische experiment en de collaboratie met de  nazi-bezetting zijn uiterste best deed om beschaafd over te komen. In de jaren 1950, zo vertellen foto’s uit die tijd, hokten in de Sassi nog een 20.000-tal mensen samen met hun kippen, honden, schapen, geiten en ezelsi samen. Tot de overheid in 1952 om hygiënische redenen de verplichte evacuatie  beval. Een overbodige maatregel was het niet. Door de overbevolking, de vochtige omgeving en het samenleven met vee en huisdieren waren besmettingen en ziektes legio. De kindersterfte lag er vier keer hoger dan in een doorsnee Italiaans gezin. Naarmate nieuwe wijken werden gebouwd konden de bewoners verhuizen en in gezondere woningen worden gehuisvest.  

De Sassi vandaag

De Canyon van de Gravina

‘Cristo si è fermato a Eboli’

Hoe een leven in armoede er in Matera en omgeving uitzag voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog onder het fascisme, daarvan heeft de Joodse schrijver, kunstenaar en arts Carlo Levi een doorleefde getuigenis gebracht in ‘Cristo si è fermato a Eboli’. Het boek werd verfilmd door Francesco Rosi en in Matera zelf werden filmopnames gemaakt. Levi, die in Turijn actief oppositie voerde tegen het fascistisch regime van Mussolini, leefde een tijdlang ondergedoken, maar werd uiteindelijk ontdekt en in ballingschap afgevoerd naar het dorp Gagliano (het huidige Aliano) in Basilicata, waar hij enkele jaren onder toezicht van de fascistische burgemeester en dorpsonderwijzer (die zichzelf ‘il professore’ liet noemen) verbleef. Toen hij in 1943 eindelijk opnieuw een vrij man was omdat het fascisme was ingestort en Mussolini zelf in ballingschap was gestuurd, schreef hij in Firenze het boek over zijn verblijf in deze uithoek. Met de titel ‘Christus kwam niet verder dan Eboli’ wordt bedoeld: de menselijke beschaving  houdt op te bestaan in Eboli, letterlijk en figuurlijk. Eboli is het eindstation van de spoorlijn en de autowegen vanuit de westelijke kuststad Salerno naar het bergachtige binnenland lopen er dood. Achter de bergen, ver weg, werd Lucania, het hedendaagse Basilicata, aan haar lot overgelaten. Hier was de staat die elders in Italië wel al voor infrastructuur, technische en sociale voorzieningen instond, volkomen afwezig. Kortom, het leek alsof de beschaving hier niet was doorgedrongen.  Wegen tussen de dorpen zijn er niet, alleen muilezelpaden, voor medische zorg staan twee incompetente en lachwekkend vooringenomen ‘dottore’ in. De boeren leven er in armoede, zijn bijgelovig en blijven gescheiden van de signori, de landeigenaars en dorpsnotabelen, die op hen neerkijken. Hoewel Levi als arts nauwelijks enige praktijkervaring heeft opgedaan, wordt hij er als een redder onthaald. Hij krijgt een kamer bij een weduwe, wiens man zogezegd door een heks was vergiftigd en een lange doodstrijd moest doorstaan. Hij leert er voor het eerst tot welke wanhoop contadini worden gedreven, wanneer ze hem van kilometers ver een doodzieke malariapatiënt op een ezel brengen, die sterft onder zijn ogen. Van de twee waardeloze dokters van het dorp, die over leven en dood beslissen tegen betaling, krijgt hij de raad nooit voedsel aan te nemen van vrouwen, omdat ze er wel eens vergif of een ander verderfelijk goedje durven doorheen mengen. De contadini eten er alleen brood, soms met een tomaat, soms met olijfolie of look en tegen elke ziekte, maar vooral malaria, is kinine het enige geneesmiddel dat ze kennen en meestal nergens vinden. Dit is een universum waar geen hoop of verlossing bestaat, aldus Levi, ook al leven hier christenen. 

Gagliano opent Levi de ogen, maar wat zijn zus, eveneens arts en op weg naar haar broer, bij haar eerste bezoek aan de hoofdplaats van de provincie, Matera, onder ogen krijgt, tart elke verbeelding:  “deze omgekeerde kegels, deze trechters, worden Sassi genoemd: Sasso Caveoso en Sasso Barisano. Ze hebben een vorm zoals we ons Dante's hel voorstellen.  In de grotten gegraven in de verharde kalk- en kleimuur van het ravijn heeft elk een gevel aan de voorkant die onder de rand van de berg uitsteekt. Binnen die zwarte gaten met aarden muren, zag ik de bedden met erop gespreide vodden en armtierige meubels. Op de vloer lagen de honden, de schapen, de geiten, de varkens. Ze slapen allemaal samen, mannen, vrouwen, kinderen en dieren. In die hitte, te midden van de vliegen en het stof kwamen kinderen van alle kanten naakt of in lompen tevoorschijn…  Kinderen zaten er in het vuil met halfgesloten, rood doorlopen ogen en gezwollen oogleden met vliegen er bovenop zonder dat ze maar aanstalten maakten om ze weg te slaan. Andere kinderen hadden gerimpelde gezichten als van oude mannen en waren uitgemergeld van de honger, terwijl hun haar vol korsten en luizen zat. Het grootste deel had gezwollen buiken, terwijl hun gezicht geel uitsloeg van de malaria en ze klappertandden van de koorts.” Terwijl ze verder klimt naar de mooie barokke kerk van Santa Maria di Idris wordt ze gevolgd door een groep kinderen die onophoudelijk om kinine smeken. Het zijn beelden die je vandaag associeert met slums in Calcutta, Manilla of Lagos of een vluchtelingenkamp in de hoorn van Afrika, maar die graad van miserie bestond ook 80 jaar geleden in Matera.  

Maar zie, na de grote sanitaire schoonmaak en de verhuis van de bewoners in de jaren vijftig, stonden  in 1993 diezelfde schandalige grotwoningen al op de werelderfgoedlijst van de de Unesco!

De Sassi in de jaren 1950

Matera als filmset

De harmonie waarin natuurlijke omgeving van witte kalksteen en de witgekalkte historische woningen naadloos in elkaar overlopen  inspireerde heel wat cineasten na de tweede wereldoorlog om in deze uitgelezen locatie bijbelse of antieke epossen te verfilmen. Pier Paolo Passolini deed het al in 1964 met Il Vangelo secondo Matteo, een linkse lezing van het evangelie (zie onder het 'Rome van de cineasten').  In ‘The Passion of Christ’ toonde Mel Gibson ook de bloederige lijdensweg van Christus’ kruisweg (2004) in het grandioze decor van Matera, de film was heel wat minder grandioos. In een sobere neorealistische stijl debuteerde Lina Wertmuller in 1963 met I Basilischi, waarin ze de tradities, het fatalisme en de standenkloof in een dorp in Basilicata op de korrel neemt. Francesco Rosi verfilmde er het boek van Carlo Levi: Cristo si è fermato a Eboli. De gebroeders Taviani nemen er een deel van het historisch drama Il sole anche di notte (1990) op. Dan zijn er nog de blockbusters: een James Bond-film: No time to die (2021) en Wonder Woman van Patty Jenkins (2017). Nog een hele resem andere cineasten zetten er hun filmset op en dat brengt geld in het laatje. Niet alleen met het verhuren van de locatie maar ook met het aanbod aan logies en catering voor de crew. En ten slotte zijn er ook heel wat toeristen die meer geïnteresseerd zijn in de locaties van een James Bond-film  of een andere blockbuster dan in de geschiedenis van het stadje zelf.

Duomo Matera in de Civita

Grot- en andere kerken

Matera staat natuurlijk ook vol kerken, te beginnen met de Duomo, die hoog op de heuvel boven de stad uitsteekt en een forse beklimming vergt. Hij werd oorspronkelijk gebouwd tussen 1230 en 1270 en is dus onmiskenbaar romaans in bouwstijl met drie beuken, een groot rozetvenster boven de ingang en boogvormige vensters. Maar het interieur baadt in de weelde van de barokke aankleding met verguld stucwerk en een prachtig plafond. Achter het hoofdaltaar bevindt zich de Madonna della Bruna die jaarlijks in een processie op een praalwagen wordt rondgereden, een beeld dat, hoe kan het ook anders, een rol heeft gespeeld in een middeleeuws mirakel. 

Er is natuurlijk ook de kerk van San Pietro Caveoso met zijn zeventiende eeuwse façade en toren, maar die oorspronkelijk uit het begin van de 13de eeuw stamt. Vanop  de piazza voor de kerk heb je een impressionant uitzicht over het Parco della Murgia Materana met aan de overkant van de ravijn de vele grotwoningen en -kerken, dat uitzicht blijf je hebben over de volle lengte langs de Via della Madonna della Virtu tot aan het Convento di Sant Agostino aan het andere uiteinde, want hier loop je op de rand van de stad en de ravijn. Boven de San Pietro Caveoso torent een gigantische rots uit, de Monterrone. Een stenen trap leidt naar de indrukwekkende rotskerk, de vijftiende-eeuwse Santa Maria Idris, die deels bovengronds is gebouwd en deels ondergronds is uitgegraven. Door een gang kom je via de kerk bij de crypte en voormalige grotkerk van San Giovanni in Monterrone, die nog een stuk ouder is, wellicht twaalfde- of dertiende-eeuws, net zoals de byzantijnse fresco’s van Christus Pantocrator, de aartsengel Michael en de heilige Sint Nicolaas, een Madonna met kind, Johannes de Doper enz, de ene al wat vager en verweerder dan de andere.  Op het plein voor de Maria di Idris heb je een 360° panaromisch overzicht over het Parco della Murgia, de ravijn met de Sassi en de stad, de zogenaamde Civitas. Kortom hier overschouw je Matera en zijn volle glorie.   

In de historische stad zelf, de Civita,  valt best ook wel wat te zien, zoals het Palazzo della Anunziata op de Piazza Vittoria Veneto. Aanvankelijk was het een nonnenklooster uit het begin van de achttiende eeuw. Na de opheffing van de kloosterorde werd het een Paleis van Justitie. Vandaag is de provinciale bibliotheek erin gevestigd, genoemd naar de lokale zestiende-eeuwse schrijver Tommaso Stigliani. Op de verdieping is er een café met een mooi uitzicht over het plein.  Onder diezelfde piazza werd in de negentiende eeuw een reusachtige cistern gebouwd die rust op meer dan 15 meter hoge pilaren en regenwater verzamelde voor de bevolking van de Sassi. Ze werd vanwege de zuilen ook de onderwaterkathedraal genoemd. 

 

De grotkerk Santa Maria Idris aan de voet van de Monterone in de Sasso Caveoso