Zaterdag 28 augustus: Mons-Givet

Binche, carnaval

Zaterdag wil ik de 90 km overbruggen naar het charmante  Givet, een stadje langs de Maas in een Franse inham op Belgisch grondgebied van nauwelijks een 15-tal km breed. Ik neem de N9 richting Charleroi, niet de N40 naar Beaumont, hoewel dat de kortste weg is naar Givet. De N9 heeft immers een fietspad afgewisseld met fietsstroken, De N40 heeft geen van beide.  Binche staat als eerste halte op het programma.

Binche, stad van de Gilles

De stad staat bekend om zijn  carnavalstoet van vreemd uitgedoste Gilles (anonieme maskers, hoed met struisvogelveren, belletjes) die op vastenavond rondedansjes maken op hun klompen om de boze geesten te bezweren. De stoet is sinds 2003 Unesco immaterieel werelderfgoed. Maar op deze regenachtige zaterdag ademt Binche vooral troosteloosheid uit. De armoede is zichtbaar aan de bushalte, waar drommen marktgangers die vanuit het centrum zijn afgezakt staan te wachten op de bus van de publieke Waalse vervoermaatschappij TEC, die hen naar huis moet brengen. Het tafereel steekt schril af tegen de oude glorie van de burgerhuizen in de stationsbuurt en rond de markt, de stille erfgenamen van een rijk industrieel verleden. Het is een indruk die mij niet loslaat op mijn tocht door de gemeenten van Le Centre langs de N90 tussen Mons en Charleroi.

Het treinstation van Binche op zichzelf is een fenomeen. Een neogotisch bouwwerk uit 1857, buitenproportioneel  groot voor een stadje als Binche, maar wel exemplarisch voor het rijke Wallonië uit de negentiende eeuw. Het station versnelde de expansie van de stad die eeuwenlang binnen de 2 km lange vestingmuren lag. Het was de graaf van Henegouwen Boudewijn IV die in de 12de eeuw met de bouw van deze indrukwekkende muren begon die later in de dertiende eeuw werden uitgebreid. 

 

Binche, station

 

Na Binche wil ik zo snel mogelijk de N90 verlaten. Het fietspad dat ernaast loopt is niet zomaar verwaarloosd, de betonplaten zijn scheef komen te liggen en de teervoegen ertussen zijn verdwenen en hebben diepe spleten achtergelaten. Een marteling voor de banden. Op sommige plaatsen is het fietspad zelfs overwoekerd door netels en struikgewas. Het is alsof de overheid heeft beslist dat, aangezien niemand het gebruikt, het ook niet meer hoeft te worden onderhouden. Of, waarschijnlijker, misschien heeft de Waalse of federale overheid gewoon het geld er niet voor. Ik wil van het platteland genieten en neem een landelijke binnenweg naar de Samber. Aan de oever van die rivier ligt Lobbes met zijn indrukwekkende Collegiale Sint-Ursmaruskerk die op een heuveltop uittorent boven de Sambervallei. Ik verorber mijn broodjes beneden aan de oever bij de brug van Lobbes over de Samber.

 

Sint-Ursmarus Lobbes

De Collegiale Sint-Ursmaruskerk was aanvankelijk bedoeld als kerk waar de kloosterlingen van de enorme Sint-Pietersabdij van de Benedictijnen samen de mis konden vieren. De abdij was in de zevende eeuw tegen de helling van de Sambervallei gebouwd onder de Heilige Ursmarus, de opvolger van de Heilige Amandus en de bisschop van Kamerijk. Omdat de abdij relieken van de H. Petrus bezat, die Ursmarus uit Rome had meegebracht, mochten gewone kloosterlingen er niet begraven worden. Daarom deed de kerk op de heuvel ook dienst als grafkapel.  De abdij hield op te bestaan toen Franse revolutionaire troepen ze in 1794 confisceerden en de monniken naar Duitsland vluchtten. Het schip van de Sint Ursmaruskerk stamt uit de tijd van de Karolingers, de negende eeuw, en is een van de oudste van België, maar de crypte en het koor in Romaanse bouwstijl en het gotische portaal  zijn recenter, terwijl de  spitse vieringtoren er in de negentiende eeuw aan werd toegevoegd. Van de abdij is alleen de toegangspoort en enkele bijgebouwen overgebleven.

Sambervallei in en uit

Zoals in elke vallei die men oversteekt, volgt op de afdaling de onvermijdelijke klim, die ik vol moed aanvang. Bovengekomen volg ik de richting Thuin maar die leidt me naar de ville basse en zo kom ik warempel weer in het dal bij de oever van diezelfde Samber terecht. Zo blindelings dat verkeersbord volgen had ik natuurlijk beter niet gedaan, want nu volgt een onvermijdelijke tweede klimpartij van 1,2 km uit de vallei naar de ville haute.

De klim loopt over de beruchte Mur de Thuin – een beetje zoals de Muur van Geraardsbergen met stijgingspercentages tot 12 %. Ik ben bekaf als ik boven aankom op de kleinste versnelling van mijn tweede voorste tandwiel. Tijdens mijn gezwoeg bergop ben ik uit het oog verloren dat mijn fiets over nog een derde blad met kleinere versnellingen beschikt. Ik voel nu pas goed hoe het klimwerk aan je krachten vreet. Ik moet leren doseren en minder krachten verspillen, gaat het door me heen, anders mag ik een kruis maken over mijn fietsreis. Er staan 600 hoogtemeters op het programma vandaag, een vierde meer dan gisteren.

N40 naar Philippeville, bijzonder smal moordstrookje

Ik wil absoluut Givet bereiken, want ik heb er al een hotel geboekt.  Om nog meer van deze steile beklimmingen te vermijden, besluit ik eerst via de N59 naar Gorzée en daarna via landelijke wegen over Thuillies, Ossogne en Castillon naar de N40 te rijden. Diezelfde N40 die over Beaumont naar Philippeville loopt en die ik ‘s morgens doelbewust niet had genomen omdat hij geen fietspad of fietsstrook heeft. Maar  ik moet naar Givet over Philippeville en dus  heb ik geen andere keus. 

Nog voor ik in Castillon aankom, word ik in het open veld op een heuvel verrast door een hevige plensbui. Ik ben in een oogwenk drijfnat en ga onder een eenzame linde met een wijde kruin schuilen. Ik stop mijn kostbaarste gerief uit mijn rugzak, een iPad, een smartphone en mijn portefeuille in de waterdichte fietszakken en wacht verkleumd af tot de regen ophoudt.

Uiteindelijk bereik ik de N40. Mijn handen zijn verkrampt door de plotse afkoeling en ik heb geweldige trek in suikerhoudende drank.  In een kleine Louis Delhaize-zelfbedieningszaak, koop ik 2 flessen  sportdrank en vul er mijn drinkbus mee. Het goedje smaakt heerlijk samen met een energiereep en ik voel de energie terugkomen. Het is een gevoel dat nog ettelijke keren zal terugkeren tijdens mijn fietstocht: een lichaam dat snakt naar suiker in welke vorm dan ook, drank, gebak of chocoladerepen. Het is de voorbode van de hongerklop en betekent dat het glycogeen in je spieren en lever dreigt op te raken, die de energie levert voor je inspanningen. Tijdig aanvullen door met de regelmaat van de klok te eten en te drinken is de boodschap. 

Even verderop rij ik door de streek van de meren rond de rivier L’Eau d’Heure met Cerfontaine als toeristische trekpleister. In Silenrieux, waar de N40 de Eau d’Heure oversteekt, volgt een steile klim uit de vallei, die me verrast. Ik had zo’n steile strook langs een route nationale niet verwacht en mijn vege lijf moet alweer aan hoog tempo energie verbranden. Ik schakel voor het eerst naar mijn derde ongebruikt blad met de kleinste versnellingen en warempel, ik slaag erin om de beklimming, zij het moeizaam, af te werken. Had de N90 naar Charleroi nog iets wat op een fietspad leek, dan is er aan de rand van de N40 nauwelijks een fietsstrook, die naam waardig.  Daarbij nodigen de lange rechte stroken en de afwezigheid van flitspalen de vele snelheidsduivels uit om het gaspedaal eens extra diep in te drukken. Ik moet even wennen aan de voorbijrazende auto’s. Langzaam klimt de weg met lange stukken vals plat tot in het Naams provinciestadje Philippeville. In een fietsenzaak koop ik me  een multifunctionele ventielaansluiting voor mijn fietspomp en ik wip nog vlug even een bakkerij binnen om mijn koolhydraten met een belegd broodje verder aan te vullen. Over steile klimpartijen maak ik me nog weinig zorgen. Givet is nog 25 km ver, maar  ligt 160 meter lager dan Philippeville. De weg loopt door de ongerepte Fagne van Romerée en Doische.  Wat verder naar het zuiden ligt de  bosrijke vallei van de Viroinval. Minder toeristisch dan de Ourthe- of de Lessevallei en dichterbij voor Vlamingen, is deze met uitgestrekte loofbossen begroeide vallei een uitloper van de Franse Ardennen. 

Een schim in een regengordijn

Maar het weer is een ander paar mouwen. De lucht wordt ineens weer gitzwart, het bliksemt en de hemelsluizen gaan opnieuw open. De hele weg rijd ik door de gietende regen. Druk verkeer is er hier niet, maar toch ben ik er niet helemaal gerust in, want de regen belemmert het zicht aanzienlijk, niet alleen voor mezelf maar ook voor de voorbijrazende auto’s, vooral in de schemering tussen de donkere bossen.  Ik voel me een schim in een regengordijn en hoop dat mijn fel voor- en achterlicht en mijn fluo regenjasje me zichtbaar genoeg maken. Wanneer ik na meer dan een uur bij de Franse grens aankom, houdt de regen op. Een gevoel van opluchting overvalt me. De hemel trekt open en het einde van de tweede rit is in zicht. De afdaling naar de Maasvallei voelt koud aan in mijn natte outfit. De receptioniste van de Ibis Budget toont medeleven met de verkleumde, uitgeregende verschijning aan haar balie en staat me toe mijn fiets mee te nemen in mijn kamer. Givet is me vertrouwd, want dit is een van mijn favoriete logeerplekken voor wandelweekends. De Maas weerspiegelt de straatlichten en de neonverlichting van de cafés en restaurants op de oever. Ik trek naar mijn favoriete Franse brasserie naast het stadhuis en bestel meteen een warm avondmaal met heerlijke Franse rode wijn. Ik hoef helemaal niet naar een sterrenrestaurant te gaan om lekker te eten. Een dag fietsen over heuvels en in de regen laat alles dubbel zo lekker smaken, gaat het door mijn hoofd. 

Givet aan de Maas, Frans grensstadje